1) zoon van Kis uit den stam Benjamin, werd door Samuêl tot eersten koning van Israël gekozen. Later haalde S. zich het misnoegen van Samuel op den hals, die nu in het geheim David tot koning zalfde.
Saul wilde den troon echter niet aan David afstaan, maar vervolgde hem zooveel hij kon ; de vlagen van krankzinnigheid, waaraan S. nu en dan leed, werden erger, en toen hij in eenen veldslag tegen de Philistijnen de nederlaag leed, maakte S. zelf een einde aan zijn leven. Behalve deze S., die veelvuldig vermeld wordt in de twee Boeken Samiiël, in I Chron., in 't Boek der Psalmen, in Jezaia 10 : 29 en ook in de Handelingen der Apostelen, komen er in 't 0. T. nog twee Sauls voor, nl.:2) een koning in Edom ; Gen. 36 : 37, 38 ; I Chr. 1 : 48, 49.
3) zoon van Simeon; Gen. 46 : 10; Exod. 6 : 14; Num. 26 : 13; I Chron. 4: 24. De afstammelingen van dezen S. heeten Saulieten (Num. 26 : 13).