1) een afstammeling van Juda; I Chron. 4: 17.
2) beroemd leviet en schriftgeleerde, leefde in de 5e eeuw v. Chr., tijdens de babylonische gevangenschap. Hij verwierf de toegenegenheid van den perzischen koning Arlaxerxes Longimauus, die hem (omstr. 447 v. Chr.) de taak opdroeg, eene tweede afdeeling Israëlieten terug te brengen naar hun land, en de voltooiing te bespoedigen van den wederopbouw des tempels te Jeruzalem, aangevangen onder Zorobabel. In Jeruzalem wedergekeerd wijdde E. den tempel in, herstelde de oorspronkelijke zuiverheid der godsdienstleer, die gedurende de ballingschap in Bebylonië verbasterd was, bracht al de kanonieke boeken tol een geheel bijeen, zuiverde die van de daarin geslopene verkeerdheden, en verklaarde ze met zooveel talent, dat men hem den eernaam gaf van ,,Prins der Wetgeleerden”. Door E. werden de kanonieke boeken herzien en in de volgorde gebracht, waarin wij ze thans in den Bijbel vinden. Achter de Chronijken voegde hij zelf een boek daaraan toe (het boek Ezra).