romeinsch geslacht, waarvan de oudste familiegroet den bgnaam Alratinus) als patricisch vermeld wordt, terwjjl de talrijke overige litiiën tot de plebejers behoorden, o. a.:
S.-Blæsus (Gajus), consul in 253 v. Chr., toog met eene vloot naar Carthago, en verwoestte daar de kuststreken, doch verloor op den terugtocht de meeste zijner schepen door storm weder (Pol.l, 39).
S.-Gracchus (Tib.), consul in 215 en 213 voor Chr. Aan het hoofd der vrijwillig in 't veld rukkende slaven, versloeg bij Hanno (214) bij Benevenlum; hij verloor het leven (212) in eene hinderlaag.— S.-LongUS (F.), consul in 218 v. Chr., verloor Jen slag aan de Trebia tegen Hannibal,doch behaalde later eenige voordeelen op Hanmbal en op Hanno in Lucanië (215).
S.-Tuditanus, legioenstribuun, in den slag bij Canna:, ontkwam met zijn legioen aan de slachting van dien dag, en bracht zijne soldalen terug naar Home. Hij sloot vrede met Philippus V, werd consul in 203 v. Chr., en overwon Hannibal bij Crotona.
S.-Gracohus (T.), vader der Gracchen; zie GRACCHUS.