naam van verscheidene koningen van Syrië, nl.:
I, bijgenaamd Nicalor, d. i. de Overwinnaar, geb. 334 v. Chr., was een der beste veldheeren van Alexander; bij den dood van dien vorst was S. stadhouder van Medië en Babylonië en opperbevelhebber der ruiterij (323 v. Chr.). Hij nam deel aan den bond tegen Perdiccas (321), ontving na de overwinning de provincie Babylonië, trad toe tot den bond tegen Polysperchon en Eumenes, zag zich in 315 v. Chr. uit zijne provincie verdreven en vogelvrij verklaard door Antigonus, die het geheele rijk van Alexander onder zijn gezag zocht te brengen, en nam de wijk naar Egypte, bij Ptolemeüs, met wien hij de grondslagen legde van eenen bond tegen Antigonus. Na de overwinning van Gaza (312 v. Chr.) maakte hij zich weer van Babylonië meester, waar hij met opene armen ontvangen werd, veroverde Assyrië en Medië, en bleef in het bezit van die veroveringen bij den vrede van 311. Vervolgens kwam, door verovering als anderszins, Perzië, Hyrcanië, Bactriana, en geheel Hoog-Azië tot aan den Indus onder zijn gezag; hij trad toe tot den bond, waardoor Antigonus van den troon gestooten werd, en na de beslissende overwinning van Ipsus (301) vereenigde hij met zijn toch reeds grnote rijk nog Syrië, Phrygié, Armenië en Mesopotamië. Het duurde niet lang of hij geraakte in onmin met Ptolemeüs en Lysimachus, en verbond zich met Demetriiis Poliorcetes (den zoon van Antigonus), wiens dochter hij tot vrouw nam; maar reeds spoedig kwam hij in oorlog met zijnen schoonvader, die zich in Azië vasten voet wilde verschaffen (286), en hij hield hem gevangen tot aan zijnen dood (284—283). Toen rukte S. op tegen Lysimachus, kmiing van Thraeië en Macedonië, versloeg hem bij Cyropedion (282), en liet zich zclven uitroepen als kmiing van Macedonië, Thraeië en Klein-Azië. Zeven maanden later werd S. gedood door Ptolemeüs Ceraunus (281 v. Chr.).
II, bijgenaamd Callinicus, d. i. de Zegerijke (247—225), zag zijn gansche rijk verwoesten door Ptolemeüs lil, die hem verscheidene provinciën ontweldigde, en zich verwijderde met eenen onmetelijken buit (242 v. Chr.). Middelerwijl begon het rijk der Parthen, gevormd ten koste van dat der Seleucieden, zich hechtheid te verschaffen door verscheidene overwinningen; de opstandeling Antiochus Hiërax verklaarde zich tot koning der provinciën van Klein-Azië ; Eumenes en Theodotus vergrootten hun gebied, de eene in Pergamum (242),de andere in Bactriana (241). Eindelijk, tegen de Parthen opgerukt, werd S. overwonnen en gevangen genomen, en stierf in hunne boeien. In weerwil van zijnen weidschen eernaam, behaalde deze S. nooit eene overwinning, overal waar hij streed leed hij de nederlaag.
III (223 —222), zoon van den vorige, een zwak karakter, die niets merkwaardigs verrichtte; tegen opstandelingen in Klein-Azië oprukkende, werd hij door twee zijner veldheeren vermoord.
IV, bijgenaamd 1‘hilnpator (186— 174), zoon van Antiochus den Groote, knevelde de Joden, deed tegen Eumenes, koning van Pergamum, eene vergeefsche poging om Pharnaces, koning van Pontus, te beschermen, en schonk zijn gansebe vertrouwen aan Heliodorus, die hem met ondank beloonde, hem gevangen zette, en zelf den troon beklom.
V, zoon van Demetrius H Nicator en van Cleopatra, werd bij zijns vaders dood als koning uitgeroepen (124), doch reeds spoedig vermoord op last van zijne eigene moeder, die nu haren tweeden zoon (Antiochus Grypus) op den troon plaatste (123 v. Chr.). Dit is de S. in Corneille’s »Rodogune”; zie CLEOPATBA. —■ S. VI, bijgenaamd Epiphanes, d. i. de Doorluchtige, oudste zoon van Antiochus Grypus, regeerde eerst (97 v. Chr.) over een gedeelte van Syrië, waarvan Antiochië de hooldstad was, terwijl zijn oom (Antiochus van Cyzicum) over Damascus regeerde. Wel gelukte het S. meester te worden van het geheele rijk, doordien hij zijnen oom overwon; doch diens zoon Antiochus Eusebius trad nu op als S.'s tegenstander, en S. sneuvelde bij Mopsuestia (93 v. Chr.).