schoorsteenveger en schaarslijper te Middelburg in de laatste helft der 17e eeuw, was een van die zeldzame menschen, die vergeleken kunnen worden bij een in het slijk gevallen en daar teniet gaanden diamant. Op zekeren morgen vond men hem, even buiten Middelburg, dood in eene moddersloot; waarschijnlijk was hij iu dronkenschap daarin geraakt, en er in gesmoord.
Want B. leidde een liederlijk leven; men vond hem bijna altijd in kroegen, in het gezelschap van het gemeenste landloopers-gespuis, waarin hij zijn grootste behagen vond. En met dat al was die man een uitstekend geleerde, een voortreffelijk dichter en een improvisator van den eersten rang. Behalve Fransch, Engelsch en ltaliaansch,verstond hij Latijn en Grieksch in de hoogste volkomenheid,en maakte in die twee laatste talen de schoonste verzen ex tempore. Homerus, Virgilius, Horatius, Juvenalis en de meeste geschriften van Cicero had hij zoo ijzervast in zijn geheugen, dat hij er van aanhaalde, welke passage men wilde, en opgaf, waar die te vinden was. Geschreven heeft hij zelf niets; maar daar hij veel gedicht heeft voor de vuist, in tegenwoordigheid van de beroemdste geleerden van zijnen tijd, is menig dichtstuk van hem opgeschreven. Vooral melding verdient zijn Georgarchonlomachia, waarin hij op geestig-kluchtige wijze den aanval beschrijft van de walchersche boeren op Middelburg in 1672; dit stuk is onder den titel van Boeren- en Overheidsstrijd in neder), proza vertaald door P.Rabus, en in nederl. verzen door J. Brasser.