in de grieksche mythologie de god der veehoeders en der kudden en weilanden, zoon van Jupiter en Callisto, wordt gehouden voor den uitvinder van de herdersfluit. Verliefd geworden op de nimf Syrinx, vervolgde hij die schoone, die echter tot zijn verdriet in een riet veranderde, op het oogenblik waarop hij haar dacht te omhelzen (van dat riet sneed hij zijn fluitje).
Hij was niet veel gelukkiger met de nimf Echo. Hij wordt afgebeeld met bokspooten, en over het geheele lichaam ruig als een bok, terwijl zijn hoofd ook met twee bokshoornen prijkt. Zijn gezelschap bestaat uit wezens van gelijke gedaante als hij zelf, die pans of panisken of epigans (d. i. Pan’s-geiten) genoemd worden, en die veel overeenkomst hebben met de Satyrs. De Faunus der Latijnen heeft veel overeenkomst met den P. der Grieken; nogtans worden zij onderscheiden. Vooral in Arcadië werd P. vereerd; zijne feesten werden daar Lyeeên genoemd; te Rome noemde men ze Lupercalién. De geringe volksklasse in Griekenland geloofde, dat P. des nachts rondzwierf en, door zich plotseling te vertoonen, de menschen met schrik vervulde (vandaar de uitdrukking Panische schrik). Toen de oostersche begrippen in Griekenland en te Rome veld wonnen, werd P. een god van den hoogsten rang, schepper en regeerder van de wereld, identiek met de gansche natuur, met de algeheelheid van het geschapene (pan, algeheel, alles). Als zoodanig beschouwd, wordt P. verward met den Osiris der Egyptenaren: vandaar de naam Panopolis, dien de Grieken gaven aan eene stad in Opper-Egypte, waar Osiris vereerd werd. Somwijlen wordt P. ook vereenzelvigd met god Mendes of Mandoe der Egyptenaren (zie MANDOE).