of Olof, ook Olaus geschreven, naam van acht kortingen, nl. 5 van Noorwegen, 2 van Denemarken en 1 van Zweden.
1) koning van Zweden, geb. 984, gest. 1026, was de eerste vorst van dat land, die den titel van koning aannam, en ook de eerste, die het Christendom omhelsde: in 1008 liet hij zich doopen door den engelschen monnik Siegfried. Hij oorloogde zeer onvoorspoedig tegen Noorwegen, dat hem verscheidene provinciën ontweldigde.
2) koningen van Denemarken, nl.:
I, regeerde eigenlijk slechts over Jutland, en sneuvelde 814 in een gevecht tegen de Franken.
II, derde zoon van Sven II, en opvolger van zijnen broeder Kimt IV (Canut IV), regeerde van 1086 tot 1095. Onder zijne regeering werd het land geteisterd dooreen verschrikkelijken hongersnood.
3) koningen van Noorwegen, nl.:
I, zoon van Trygve, was 19 jaren oud toen zijn vader vermoord werd (974). Hij nam de wijk naar Wladimir den Groole, die hem gastvrij ontving, en deed vervolgens groote reizen. Na velerlei lotgevallen doorleefd te hebben, verscheen hij weder in Noorwegen, op het oogenblik toen Hako door eene omwenteling van den troon werd gestooten, en trad zelf als koning op (994). Door 0. I werd het Christendom ingevoerd in Noorwegen en in Ijsland (996), als ook in Groenland (1000). Te Swolde werd hij verslagen door de koningen van Zweden en Denemarken (de bondgenooten van Hako's zonen), en stortte zich uit wanhoop in zee (1000). Zijn rijk werd door de overwinnaars gedeeld.
II, bijgenaamd de Dikke, ook wel de Heilige, zag zich zijn erfland betwisten door Canut den Groote, en kon zich eerst in 1017 en 1018 als koning laten inhuldigen; hij vestigde zijne residentie te Drontheim (1019), was met alle kracht werkzaam ter uitbreiding van het Christendom, doch maakte zich bij zijn volk zoo impopulair, dat noch de onderwerping van Groenland (1023), noch die derSchaaps-eilanden (Faröer) in 1026, noch die van IJsiand (1029) in staat was te verhoeden, dat hij door de kuiperijen en door het wapengeweld van Canut den Groote zijnen troon verloor (1029—1030). Gewapenderhand trachtte hij dien te heroveren (1032), doch werd overwonnen en gedood te Stiklestad door de bevolking van Drontheim. Bij zijnen dood werd Noorwegen toegedeeld aan Sveu II, een natuurlijken zoon van Canut. Het duurde echter niet lang of de Noorwegers begonnen den door hen vermoorden koning als een heilige te vereeren, en zij kroonden zijnen zoon Magnus I (1036).
III, bijgenaamd de Vreedzame, regeerde met zijnen broeder Magnus II van 1066 tot 1068, en vervolgens alleen tot 1087. Hij verzuimde niets om in vrede te blijven met zijne naburen, begunstigde koophandel en kunst, bevorderde de weelde, stichtte de steden Bergen, Stavanger, enz., stond aan de Engelschen eene geheele wijk van Bergen af, verleende aan de geestelijkheid een vast inkomen, en regelde de godsdienstige genootschappen ter uitbreiding van beschaving.
IV, zoon van Magnus III, regeerde met zijne 2 broeders Sigurd en Eystein van 1103 tot 1116.
V, geb. 1370, zoon van Hako VIII, en van moederszijde kleinzoon van Waldemar, volgde zijn grootvader op den troon van Denemarken (1376), en zijnen vader op den troon van Noorwegen (1380), terwijl hij tevens aanspraak maakte op den troon van Zweden. Na zijnen dood (1387) werden de drie rijken onder één schepter gebracht door zijne moeder, de vermaarde Margareta van Waldemar.