lat. Moravia, duitsch Mähren, in de landtaal Morawa, sedert 1526 een kroonland der Oostenrijksche monarchie, grenst ten O. aan Bohemen, waarvan het gescheiden is door het zoogenaamde Moravische gebergte, ten W. aan Hongarije, waarvan de Carpaten het scheiden, ten Z. aan Siiezië, dat van M. gescheiden is door de Sudeten, en ten N. aan Oostenrijk.
De voornaamste rivier van M. is de March ; de hoofdstad is Brunn ; M. is circa 404 vierk. mijlen groot, en heeft 1,870,000 bewoners, meerendeeis Slawen van den czechischen stam (op omslr. 484,000 Duitschers na). Ten tijde der Romeinen was M. bewoond door de Quaden en Marcomannen ; vervolgens werd het de woonplaats der Rugiërs (naar wie het een korten tijd Rugiland heette) , daarna kwamen zich de Herulen er neder zetten, die uit Italië waren verdreven door Theodorik den Groote. In 548 vestigden zich de Slawen op de oevers der Morawa (March), en slichtten er het koninkrijk M., dat zich oostwaarts uitstrekte tot aan den Gran. In 805 schuddeden de Slawen het juk af van de Awaren en Bohemers, die hen onderworpen hadden, en stelden zich onder het protectoraat van Karel den Groote; in 870, onder de regeering van Swatopulk of Zwenlibold, bevatte het koninkrijk M., behalve het tegenwoordige M., tevens Bohemen, Voigtland, Meissen, de Lausitz, Brandenburg, Pommeren, Siiezië en een gedeelte van Pannonië en van Dalmatië; na den dood van Zwentibold spatte dit rijk ten deele uiteen, en werd geheel en al te niet gedaan door de Hongaren (908). Doch eene eeuw later (1029) werden de Moraviërs onderhoorig aan Bohemen; en toen dit een koninkrijk was geworden, werd M. (1197) een daaraan onderhoorig markgraafschap M., met een eigen moravisch hof en moravische hofbeambten. Sedert dien tijd bleef het met Bohemen verbonden; wel kwam het in de 14e eeuw onder het gezag van het Luxemburgsche huis, doch behoorde reeds lang weder tot Bohemen, toen het 1526 daarmede aan het Oostenrijksche huis kwam. Bij de rijks-constitutie van 1849 werd het verklaard tot een kroonland der Oostenrijksche monarchie.