lat. Magi, priesters der godsdienst van Zoroaster, bij de oude Perzen; ze vormden eene corporatie, die zich zoowel aan de beoefening van de wetenschap als aan de bediening der godsdienstplechtigheden toegewijd had: zij beoefenden inzonderheid de slerreknnde, slerrewichelarij, tooverij, enz., hetgeen aanleiding gaf om hun eene bovennatuurlijke macht toe te schrijven.Zij hadden hoofdzakelijk ten taak, het heilige vuur te onderhouden.
Men vindt opvolgers der M. in de tegenwoordige priesters der Gnebren, die verspreid zijn in Perziê en Indië, vooral te Surate en te Bombay. Volgens Mattheüs kwamen M. uit het oosten, door eene ster geleid, naar Bethleliem, om het kind Jezus te aanbidden; de overlevering heeft van die M. koningen gemaakt (vandaar het Driekoningenfeest).