Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Luneburg

betekenis & definitie

sterke stad in het Hanoversche, aan de llmenau, hoofdplaats van het prinsdom L., 13 mijlen benoordoosten Hanover; 14,500 inw. Vroeger rijks- en hanse-stad; later hoofdplaats van het dept. der Beneden-Elve van het koninkrijk Westfalen.

Het voormalige prinsdom L., 204 vierk. mijlen groot en (1861) bevolkt met 368,000 zielen, ten N. begrensd door Holstein, Lauenburg en het Hamburgsch grondgebied, ten 0. door MecklenburgSchwerin en pruisisch Saksen, ten Z. door het hertogdom Brunswijk en de landdrostij Hildesheim, ten W. door de gouvernementen Hanover en Stade, was eertijds een hertogdom, en had lang zijne eigene hertogen, uit het huis van Brunswijk; maar het werd in 1692 met Hanover vereenigd, toen Ernst August, hertog van Brunswijk-Luneburg, tot keurvorst van Hanover was verheven. Van 1807 lot 1810, maakte L. deel uit van hel (fransche) koninkrijk Westfalen en behoorde ten deele tot de departementen Aller, Beneden-Elve, eu het Noorder-departement; in 1810 werd L.bij het fransche keizerrijk ingelijfd, en maakte deel uit van de departementen Monden van de Eive en Monden van de Weser. In 1814 kwam L. aan het koninkrijk Hanover, en ontving den titel van landdrostij in 1823.