(arab. Haleb, lat. fienro.ook Chalybon, ook wel het hedendaagsche Palmyra genoemd), hoofdstad van het ejalet van den zelfden naam in noordelijk Syrié aan de oude Chalus, d. i. de tegenwoordige rivier Kowaïk (Nahr-el-Haleb), met 100,000 inw.
A. werd eens voor eene der gewigtigste steden van het Oosten gehouden, en telde nog in de achttiende eeuw omstreeks 200,000 inw. Verschillende wederwaardigheden, aardbevingen, pest, cholera, alsmede de (hoezeer slechts tijdelijke) druk van het egyptische bestuur, bragten A. in verval. Het wordt evenwel nog tegenwoordig voor de schoonste stad van Syrië gehouden en is het middelpunt van eene levendige industrie in zijde, wol, goud- en zilver-stoffen en shawls. Begunstigd door zijne ligging is A. de stapelplaats voor den handel tusschen Europa, Afrika, Klein-Azië, Perzié en Arabië, en heerscht er eene zeer levendige bedrijvigheid. A. bestond reeds ten tijde der Romeinen, die er de schoone waterleiding hebben aangelegd, welke nog bestaat; het was sedert de vroegste tijden eene belangrijke plaats,nam onder de romeinsche heerschappij toe in aanzien, en behield tot aan het einde der 15e eeuw het monopolie van het verkeer tusschen Europa en Indié, waaraan evenwel door de ontdekking van den zee-weg, om Afrika heen, een gevoeligen knak werd toegebragt. Onder Heraclius werd A. door de Sarracenen veroverd (636); in 1260 werd het stormenderhand ingenomen door de Mongolen; Tamerlan verwoestte het in 1402; en in 1517 werd het door Selim 1 bij Turkije ingelijfd. De stad werd door twee aardbevingen (1822 en 1823), bijna geheel verwoest, werd 1827 door de pest geteisterd, en leed 1832 zwaar door de cholera.