kerkelijk geschiedschrijver, geb. 1620 te Nancy, gest. 1686, ging zeer jong in de orde der Jezuïeten, wijdde zich geheel en al aan het samenstellen van geschiedkundige werken, die zijnen naam beroemd gemaakt hebben. Over de vrijheden der gallicaansche Kerk sprekende, veroorloofde hij zich aanvallen tegen den Heiligen Stoel, en verbitterde Innocentius XI derwijze, dat deze 1682 bij de Jezuïeten bewerkte, dat M. als lid der orde afgesneden werd.
Lodewijk XIV gaf hem een pensioen, en eene verblijfplaats in de abdij van Saint-Victor te Parijs. De Oeuvres van M. zijn uitgegeven te Parijs 1686—87 (14 dln. in 4° of 26 dln. in 12°): ze bevatten de Geschiedenis de l’Arianisme,— des Iconoclastes du schisme des Grecs, — des Croisades, de la décadence de l'empire depuis Charlemagne, du grand schisme de l'Occident, du Luthéranisme, du Calvinisme, de la Ligue, de l’église de Rome de Grégoire-le-Grand, de Saint-Léon. Eene nieuwe editie van M.'s werken verscheen te Nevers 1831.