geb. 1622 te Amsterdam, werd aldaar, na te Leyden 1643 tot doctor der beide regten bevorderd te zijn, tot secretaris der stad benoemd; doch 1650 verviel hij tot eenedweepende zwaarmoedigheid, bedankte voor zijnen post, en begaf zich naar Rijnsburg, waar hij met zijne geestverwanten oefeningen hield over de Openbaringen van Johannes en over het Duizendjarige rijk. Na verloop van ruim een jaar gelukte het zijnen vrienden hem aan die dweeperijën te onttrekken; hij werd nu tot pensionaris van Amsterdam aangesteld, en gaf weldra in de staten-vergadering bewijzen van zijn helderen blik in de staatkunde.
Naast Johan de Wit was v. B. onbetwistbaar de grootste staatsman van zijnen tijd. Reeds 1652 vertrok hij als nederl. gezant naar Zweden; 1655 werd hij met twee andere leden der staten naar Denemarken gezonden, om den vrede van het Noorden tot stand te brengen. In 1660 en 1664 was hij voor de belangen van Nederland werkzaam aan het fransche hof, gedurende den oorlog met Engeland. De fransche gezant d’Estrades noemt vier hollandsche staatslieden onomkoopbaar, t. w.Beverninck, de twee De Witten en v. B. In 1668 werd v. B. andermaal naar Frankrijk gezonden, om den vrede met Spanje te bewerken; en 1670 naar Engeland, waar het hem echter niet gelukken mogt eene voor ons land nadeelige coalitie tusschen Engeland en Frankrijk te verijdelen. Van 1672 af daalde v.B.’s invloed meer en meer, doordien hij de belangen der Nederlanden geheel anders begreep dan prins Willem III van Oranje; in 1686 verliet v. B. dan ook voor goed het staatstooneel, verviel weder tot zijne godsd. dweeperijën, schreef epistelen vol onzin, die hij 1689 liet dfukken, en sleet zijne laatste levensjaren in volslagene krankzinnigheid, totdat hij 20 Oct. 1693 stierf.