Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Johannes

betekenis & definitie

uit de groote menigte personen, die dezen naam hebben gevoerd, zullen wij de voornaamste indeelen in 5 rubrieken, voor het overige tevens verwijzende naar de artikels JAN, JEAN, JEHAN, JOHAN, JOHN, JUAN, GIOVANNI, enz.

I. Bijbelsche personen.

Johannes de Dooper

neef en tijdgenoot van Jezus, was dp zoon van den priester Zacharias en Eiizabeth, en r^a/j 6 njaanden voor de geboorte van Christus' ter wereld gekomen te Juta in den stam Juda. In hst 15e jaar der regeering van keizer Tiberius (29 na Chr.) trad J. in de woestijn van Juda als leeraar en profeet op, en kondigde als kort ophanden de komst van den Messias aan. Allen, die in zijne voorspelling geloofden, moesten zich van de smetten, die hun leven tot dusverre hadden aangekleefd, zuiveren, teu teeken waarvan ze (door middel van indompeling, die met eene zekere plechtigheid plaats had) door J. in den Jordaan gedoopt werden; vandaar zijn bijnaam de Dooper; die doop was derhalve het zinnebeeld der inleiding in eenen nieuwen levenswandel, ontdaan van de zonden, die den levenswandel van gewone menschen ontsierden. Ook Jezus wilde door J. gedoopt worden, ofschoon J. zelf hem erkende als zijn meerdere. Eenigen tijd daarna werd J. in den kerker geworpen, omdat hij zich in te sterk afkeurende bewoordingen had uitgelaten over het huwelijk van Herodes-Antipas met Herodias, de vrouw zijns broeders; en Herodias was zoo op J. gebeten, dat zij niet rustte, voordat hij op bevel van Herodes in de gevangenis onthoofd werd (32 na Chr.). De leerlingen van J. vormden ook na zijnen dood eene afzonderlijke secte, en zijn in het Oosten blijven voortbestaan tot op den huidigen dag onder den naam van Johannis- Jong eren of JohannisChristenen (Sabeèrs). Bij de Roomsch-katholieken wordt de gedenkdag van J. (Sint-Jan) kerkelijk gevierd 24 Juni; in Engeland wordt J. reeds van oudsher vereerd als de beschermheilige of schutspatroon van de bouwkunst en alle daartoe behoorende handwerken. In het N. T. wordt over J., als voorlooper van Christus, gehandeld in de vier Evangelisten en in de Handelingen der Apostelen.

Johannes de Evangelist

een der twaalf apostelen, zoon van Zebedeüs en Salome, was geboren te Bethsaida in Galilea, en oefende, even als zijn broeder Jacobus, het handwerk huns vaders als kostwinning uit, nl. de vischvangst, totdat de beide broeders (toen J. 25 jaren oud was) gehoor gaven aan de roepstem van Jezus; Volgt mij na, en ik zal u visschers van menschen maken (Mattb. 4: 19; Marcus I; 17). Door zijn levendig en toch zachtmoedig karakter werd J. reeds spoedig een van Jezus’ liefste discipelen; hij was degene, aan wien Jezus, toen hij stierf, zijne moeder aanbeval (Joh. 19: 26, 27). Zoodra Jezus ten hemel gevaren was, begon J. te prediken. Na de algemeene vergadering der apostelen te Jeruzalem (het zoogenaamde eerste oecumenische concilie) toog J. naar Klein-Azië, en strekte zijne zendingsreizen uit tot het land der Parthen. Hij werd later door de Christenen te Ephesus aangesteld als hun (eerste) bisschop. In het jaar 95 wegens zijnen geloofsijver in hechtenis genomen, werd hij naar Rome gesleept, waar keizer Domitiaan hem (zoo luidt althans de legende) in een ketel kokende olie liet werpen; doch toen J. ongedeerd daaruit kwam, werd hij naar het eiland Pathmos gedeporteerd. Hier schreef hij, naar het beweren van velen, het boek der Openbaringen (zijnde het laatste boek van het N. T.); doch er bestaal meer grond om voor waarheid aan te nemen, dat het boek der Openbaringen in het geheel niet door J. geschreven maar het werk van eenen tateren Johannes is. Na den dood van Domitiaan bekwam J. vergunning om naar Ephesus terug te keeren, waar hij anno 101 in 94-j. ouderdom stierf. Het 4e der Evangeliën in het N. T. wordt voor het werk van J. gehouden (vandaar zijn bijnaam de Evangelist); en hoezeer door sommige geleerden alleszins gegrond schijnende redenen zijn aangevoerd, ten bewijze, dat het Evangelie van J. geenszins door J. zelven geschreven is wordt toch als zeker aangenomen, dat het geschreven is in Klein-Azië in het laatst der eerste eeuw onzer jaartelling. In het N. T. zijn overigens drie Zendbrieven van J. als canonieke boeken opgenomen. De kerkelijke gedenkdag van J. wordt 27 Dec. gevierd bij de Roomsch-katholieken. Het zinnebeeld van J. is een adelaar.

II. Heiligen.

Johannes I

(paus). Zie onder de pausen.

Johannes Chrysorrhoas

Zie het artikel JOHANNES DAMASCENUS.

Johannes Chrysostomus

een der grieksche kerkvaders, die zijnen bijnaam Chrysostomus (d. i. Gouden mond) te danken heeft aan zijne onovertroffene welsprekendheid. Geboren omstr. 344 te Antiochié, studeerde hij eerst rhetorica onder Libanius, en was door zijnen vader (een veldheer des keizerrijks) voor de rechtsgeleerdheid bestemd ; doch reeds spoedig liet J. de daartoe strekkende studiën varen, om zich geheel op de godgeleerdheid toe te leggen. In 374 ging hij de eenzaamheid zoeken in het bergland van Syrië, waar hij verscheidene jaren doorbracht als kluizenaar; doch de strenge levenswijs, waaraan hij zich dus onderwierp, verzwakte dermate zijne lichaamskrachten, dat hij zich (381) genoodzaakt zag naar Antiochië terug te keeren. Door den heil. Flavianus, bisschop van Antiochié, werd J. tot priester gewijd, en aangesteld als bisschoppelijk vicaris. In deze betrekking maakte J. zich al spoedig zoo vermaard door zijne welsprekendheid en heiligheid van levenswandel, dat keizer Arcadius hem waardig keurde om hem tot den bisschopszetel van Constantinopel te verheffen (398). Hij bewees den keizer menigmaal gewichtige diensten, en wist, door den invloed, dien hij op het volk uitoefende, meer dan eens opstanden te dempen; vooral onderscheidde hij zich door zijne mildheid in het geven van aalmoezen en door zijnen ijver voor de uitbreiding des geloofs. Doch hij had het ongeluk keizerin Eudoxia te mishagen door de te strenge afkeuring, die hij over hare* gedragingen uitsprak, zoodat hij door haar ais bisschop afgezet en tevens gebannen werd. In weerwil van zijne hooge jaren zag hij zich genoodzaakt groote dagreizen te voet te maken, toen hij naar zijne plaats van ballingschap overgebracht werd, zoodat hij van afmatting stierf onderweg (407) te Coraana. Zijn kerkelijke gedenkdag is 27 Jan. Behalve ontelbare editiën van sommige zijner geschriften afzonderlijk, zijn al de werken van J. herhaalde malen compleet in het licht verschenen, o. a. de editie van pater Montfaucon in 13 fol.-deelen, grieksch-lat. (Darijs 171S), overgenomen in de verzameling van Guillon (13 dln. in oct. Parijs 1834).

Johannes Climax

Zie CLIMAX.

Johannes Colombino

gedenkdag 31 Juli. Zie JESUATEN.

Johannes Damassenus

dus genaamd omdat bij geboortig was uit Damascus, is evenzeer bekend onder den naam van Johannes Chrysorrhoas Hij was geboren omstr. 700, bekleedde eenigen tijd de hooge betrekking van schatmeester of minister van finantiën des kalifs, en heette als zoodanig AlMansoer; later monnik in het klooster Saba bij Jeruzalem, stierf hij 760 (of 754). Zijne werken zijn uitgegeven door Lequien (2 dln. Parijs 1712).

Johannes Gods

stichter van de vereeniging der Broeders van Barmhartigheid, geb. 1495 in Portugal uit behoeftige ouders, werd eerst soldaat, en leidde een alles behalve Gode welbehagelijk leven. Uit de krijgsdienst ontslagen 1536, kwam hij tot bekeering, en besloot toen zijne overige levensdagen te besteden tot heil van ongelukkige medemenschen. Hij zette zich metterwoon te Granada neder, en maakte van zijn huis een verpleeghuis voor noodlijdenden, in wier behoeften hij voorzag door hetgeen hij verdiende met handen-arbeid. Het duurde niet lang of zijn menschlievend voorbeeld vond navolging bij velen, die hem in zijn edel streven ondersteunden : zoo was het ontstaan van de Orde van Barmhartigheid. Hij stierf 1550 aan eene ziekte, waardoor hij aangetast werd ten gevolge van hel uit het water redden van een man, die zonder hem verdronken zou zijn. Uit hoofde van zijne voorbeeldige godsvrucht gaf de aartsbisschop van Granada hem den naam van »Johannes Gods"; door Alexander VIII werd hij 1690 gecanoniseerd; kerkelijke gedenkdag 8 Maart. De regel voor zijne orde werd eerst in 1556 opgesteld, en de geloften eerst ingevoerd 1570.

Johannes Neopumock

Zie NEOPUMOCK.

Johannes van het Kruis

stichter van de orde der Carmelieter barrevoeters, geb. 1542 te Ontiveros in Oud-Castilië, gest. 1591, kwam op 21-j. leeftijd in de orde der Carmelielen, en sloot zich aan de heilige Theresia aan, om die orde te hervormen. Dit voornemen verwezenlijkte hij in 1568, verkreeg op den door bem vastgestelden regel de pauselijke goedkeuring 1580, en noemde de leden zijner orde Carmelieter barrevoeters, omda t ze blootsvoets liepen. Hij onderwierp zich aan den strengsten leefregel, en maakte zich zoodoende de canonisatie waardig; kerkelijke gedenkdagen 24 Nov. en (zijn sterfdag) 14 Dec. Zijn bijnaam heeft men hem gegeven omdat hij, behalve een houten krib om op te slapen, geen ander huisraad in zijne cel had dan een kruis van bamboes.

Johannes van Matha

stichter van de orde der Trinitariers (welke orde zich toewijdde aan het vrijkoopen van gevangenen), geb. 1161 in Provence, gest. 1213, slichtte in 1199 zijne orde met Feli x van Valois te Cerfroi bij Meaux. Hij verwierf den steun van Filips-August, en volbracht verscheidene reizen naar Afrika, telkens van daar terugkeerende met een aantal vrijgekochte gevangenen. Zijne nagedachtenis wordt kerkdijk gevierd 8 Febr. Zijne volgelingen zijn Mathurijnen genoemd.

III. Pausen.

Johannes

(de naam van) is gevoerd door 23 pausen, die door de Roomsch-katholieken worden opgegeven als volgt ;

Johannes I 523—526

Johannes II 533—535

Johannes III 560—573

Johannes IV 640—642

Johannes V 685—686

Johannes VI 701—705

Johannes VII 705—707

Johannes VIII 872—882

Johannes IX 898—900

Johannes X 914—928

Johannes XI 931—936

Johannes XII 956—963

Johannes XIII 965—72

Johannes XIV 983—85

Johannes XV 985

Johannes XVI 985—96

Johannes XVI (tegnp.) 997

Johannes XVII 1003

Johannes XVIII 1003—09

Johannes XIX 1024—33

Johannes XX 1045—46

Johannes XXI 1276—77

Johannes XXII 1316—34

Johannes XXlII 1410—-15

Door de Onroomschen wordt die volgorde eenigszins anders voorgesteld, zooals blijkt uit het volgende overzicht, waarbij we tegelijk zullen vermelden wat van ieder in het bijzonder vermeld dient te worden:

I, vroeger Catelina genaamd,geboortig uit Toskanen, werd door den oostgothischen koning Theodorik in den kerker geworpen, omdat hij te weinig voor de Arianen deed; hij stierf in de gevangenis te Ravenna 8 Mei 526, doch werd later gecanoniseerd ; kerkelijke gedenkdag 27 Mei.

II, een Romein, met den bijnaam Mercurius.

III, uit Rome, deed veel voor de verfraaiing van de kerken.

IV geboortig uit Salona, heette vroeger Venantius; hij veroordeelde de leer van één wil in Christus.

V, een Antiochièr.

VI, een Griek.

VII, insgelijks een Griek.

VIII, bekleedde den pauselijken Stoel van 855 tot 857, doch beeft volgens de Roomsch-katholieken nooit bestaan (zie pausin JOHANNA) en kan dus niet onder de pausen medegeteld worden.

VIII, een Romein, werd 872 tot paus verkoren als opvolger van Adriaan II. Door de Sarraceenen in de engte gebracht, riep hij den bijstand in van Karel den Kale, doch deze stierf eer hij hem te hnlp kon komen. Door Lambertus, hertog van Spoleto, die zich van Rome meester wilde maken, werd deze paus gevangen genomen; hij vond echter middel om te ontsnappen, en vluchtte naar Frankrijk, waar hij van Lodewijk den Stamelaar den noodigen bijstand ontving om op den pauselijken Stoel terug te keeren. Opnieuw door de Sarraceenen benauwd, wendde bij zich om hulp lot Basilius, keizer van Constantinopel, en gaf zelfs aan diens verlangen toe, om Photius als patriarch te erkennen, welke erkenning hij echter later herriep: nit dit historische feit zou, volgens sommigen, later het sprookje van eene pausin verdicht zijn (zie pausin JOHANNA). Door dezen paus zijn drie keizers gekroond, nl.: Karel de Kale (875), Lodewijk de Stamelaar (878), Karel de Dikke (881). Gepresideerd of bijeengeroepen werden door dezen paus elf conciliën, o. a. dat van Troyes (878).

IX, uit Tivoli, stond aan keizer Lambertus het recht van inmenging toe bij de verkiezing van pausen.

X, was door de misdadige gunst van Theodora langzamerhand opgeklommen tot de pauselijke waardigheid (914), doch werd op bevel van hare dochter Marosia in de gevangenis geworpen en gewurgd (928).

Xl, zoon van Marosia en van paus Sergius 111, werd door zijn eigen broeder Alberik in den kerker geworpen, waar hij 936 stierf.

XII, vroeger Octavianus genaamd, zoon van Alberik, was pas 18 jaren oud toen hij paus werd, en was de eerste, die als paus eenen anderen naam aannam. In twist geraakt met Berengarins, den koning van Italië, en diens zoon Adalbert, riep J. XII den bijstand in van den duitschen koning Olto I, aan wien hij den titel van »koning van Italië"schonk, en die 962 door hem tot keizer gekroond werd. Doch reeds kort daarna maakte hij zich jegens den nieuwen keizer aan verraad schuldig, door met Adalbert een verbond aan te gaan tegen hem. Over dit gedrag verontwaardigd, riep de keizer een concilie bijeen, en liet J. XII »wegens allerlei heiligschennis” vervallen verklaren van den pauselijken Stoel, terwijl Leo VIII in zijne plaats werd verkoren. Niettemin wist J. XII zich 964 meester te maken van het pauselijk gezag, en nam toen in Rome bittere wraak op zijne tegenstanders. Doch reeds kort daarna (14 Mei 964) werd hij in ontucht met eene gehuwde vrouw betrapt, en van het leven beroofd.

XIII, een Romein, werd door keizer Otto I beschermd tegen den romeinschen adel.

XIV, vroeger bisschop van Pavia en aarlskanselier van keizer Otto II, werd door dezen 983 paus, doch stierf 984 in de gevangenis, als slachtoffer van Bonifacius VIL

Hier begint de opsomming van die in den aanhef van dit artikel af te wijken.

XV (r.-k. opgave XVI), gaf 993 door de heiligverklaring van bisschop Ulrik van Augsburg het eerste voorbeeld van eene geldige canonisatie.

XVI (r.-k. opgave tegenpaus), eigenlijk I’hilagathos, uit Rossano in Calabrië, werd 997 pans door Crescentius, doch tegelijk met dezen door Otlo III in den kerker geworpen en verminkt.

XVII, een Romein uit de mark Ancona, met den bijnaam Sicco, werd 1003 paus, doch stierf reeds in datzelfde jaar

XVIII, een Romein, die vroeger Fasanns heette.

XIX, uit het geslacht der graven van Tusculnm; onder de regeering van dezen paus kwam Knut of Canut de Grooïe van Denemarken in bedevaart naar Home.

(XX uit de r.-k. opgave wordt hier gemist).

XX, een Portugees met name Pedro Juliani, geboortig uit Lissabon, had zich als bekwaam geneeskundige en als kundig philosoof doen kennen eer hij 1276 tot paus verkoren werd; hij noemde zich wegens het bestaan-hebben van pausin Johannes VIII (zie JOBANNA), die niet uit de rij der pausen geschrapt had belmoren te worden

XXI; doch hij mocht niet lang aan het hoofd der Kerk staan, daar hij reeds in het volgende jaar (1277) te Viterbo gedood werd door het instorten van een gedeelte van het paleis, waarin hij zich bevond.

XXII, vroeger Jacques d’Euse genaamd, een Franschman, geb. 1244 te Cahors, sedert 4310 aartsbisschop van Avignon, werd 1316 verkoren tot opvolger van Clemens V, en was de tweede paus, die te Avignon zetelde. Hij begunstigde Frankrijk, bestreed de verkiezing van Lodewijk van Beieren tot keizer, deed dezen in den ban, en bood de keizerskroon aan Jan van Luxemburg, koning van Bohemen, aan. Hierdoor verbitterd, bewerkte Lodewijk dat Petrus van Corbière te Rome als tegenpaus (Nicolaas V) verkoren werd. Johannes XXII nam echter 1328 dien tegenpaus gevangen, wierp hem in den kerker, en noodzaakte hem van de pauselijke waardigheid afstand te doen. De rechtsgeleerden Marsilins van Padua, Johannes van Gent, en anderen, die den paus het recht betwistten zich in burgerlijke zaken te mengen, deed hij 1327 in den ban. Den bisschop van Cahors leverde hij aan den wereldlijken rechter over, onder beschuldiging dat deze hem had trachten te vergeven. Deze paus stierf 1334. Door hem zijn in het licht gegeven de twee laatste deelen van den Corpus juris canonici (de Clementinen en de Extravaganten).

XXIII, vroeger Batthasar Cossa, een Napolitaan, sedert 1402 kardinaal, werd na den dood van Alex. V op het concilie te Pisa door 16 kardinalen tot paus verkoren; de overige brachten hunne stem uit op den te Avignon zetelenden Pierre de Lune, die zich paüs Benediclus XIII noemde. Omdat Jan Huss niet naar Rome kwam deed J. XXIII hem in den ban, en sprak het interdict uit over Praag. Op aandrang van keizer Sigismund gaf J. XXIII toe, zich aan de uitspraak van een algemeen concilie te onderwerpen, indien ook zijne twee tegenpausen (Gregorius XII en Benediclus XIII) zich daartoe bereid verklaarden. Het concilie werd bijeengeroepen te Constans, en de drie pausen legden er 2 Maart 1415 hunne waardigheid neder, ten einde door eene nieuwe verkiezing de eenheid in de Kerk hersteld konde worden. Doch toen J. XXIII begon te begrijpen, dat hij niet veel kans had om gekozen te worden, maakte hij zich 21 Maart heimelijk uit de voeten, en vluchtte naar Schaffhausen, met oogmerk om zich weder gelijk vroeger als paus te doen gelden. Hierop volgde 29 Mei de uitspraak, waarbij hij wegens 70 groote schanddaden w’erd afgezet; vervolgens te Freiburg in hechtenis genomen, bleef hij gevangen zitten tot 1419, toen hij zich vrijkocht, van paus Martinns V vergiffenis ontving, en lot deken van het heilige collegie benoemd werd; doch hij stierf reeds kort daarna te Florence.

IV. Keizers van het Oostersch-romeinsche rijk.

Johannes I Zimisces

keizer van Constantinopel, geb. omstr. 925, was een bekwaam veldheer. Door Romanus II met de taak belast om Nicephorus Phocas te dooden, spaarde hij diens leven, en plaatste hem op den troon (963). Eenige jaren later spande hij samen met keizerinTheophano tegen Nicephorus, liet hem vermoorden,en nam toen zelf den titel van keizer aan (969). Geholpen door Bardas Sclerus dempte hij den opstand van BardasPhocas (970); vervolgens beoorloogde hij den russischen vorst Swjaloslaw I, behaalde op dezen de overwinning van Dristra (971), ontweldigde hem Bulgarije, rukte toen op naar Syrië, waar zijne troepen de nederlaag hadden geleden (972), volbracht twee schitterende veldtochten (973—974), en veroverde een aantal steden; maar in Cilicië werd hij ziek, en stierf daar 975. Men houdt het voor zeer waarschijnlijk, dat zijn dood slechts het gevolg was van vergiftiging door den gesnedene Basiüus.

J. II, Comnenus, keizer van Constantinopel van 1118 tot 1143, zoon van Alexius Comnenus, beoorloogde met veel krijgsgeluk de Mahomedanen, de Serviërs en de Turken; doch hij deed vergeefsche moeite om Antiochië aan de Franschen te ontweldigen.
J. III, Ducas-Vatatius, regeerde te Nicea van 1222 tot 1255, terwijl de Franschen meester waren van Constantinopel; hij breidde de grenzen van zijn rijk uit, en boezemde ontzag in aan zijne naburen.
J. IV, Lascaris, zoon van Theodorus den Jonge, werd 1259, toen hij nog zeer jong was, te Nicea uitgeroepen als keizer; Michaël Paleologus liet hem nog in datzelfde jaar van het gezicht berooven, en beklom zelf den troon. Eerst in 1284stierf J. IV.
J. V. Paleologus, keizer van 1341 tot 1391, beklom nog zeer jong zijnde den troon van Constantinopel, en was aanvankelijk slechts keizer in naam, daar al het gezag geüsurpeerd werd door Johannes Canlacuzeuus. Toen deze in 1355 afstand van den troon deed, begon J. V alleen te regeeren. Onder zijn bewind werd Thraciè overweldigd door de Turken, waartegen J. V volstrekt geen verzet bood, doch integendeel met Amurad in onderhandeling trad. Zijn 50-jarig keizerschap was slechts eene halve eeuw van ongeluk.
J. VI, Cantacuzenus, werd eerst rijksbestuurder bij de minderjarigheid van Johannes Paleologus (1341); vervolgens noodzaakte hij den jongen keizer (1347) den troon met hem te deelen; doch eindelijk de onrust moede, die het keizerschap hem baarde, deed hij 1355 afstand, en begaf zich in een klooster. Hij had de nederlaag toegebracht aan de Bulgaren, de Turken, de Genueezen, die Constantinopel waren komen belegeren, en onder zijn bewind genoot het rijk eenen korten tijd van rust. Hij was ook een bekwaam schrijver; men heeft o. a. van hem eene “Geschiedenis van het Oostersche rijk" loopende van 1320 lot 1337 (Parijs, gr.lat. 1645), opgenomen in de verzameling der Byzantijnen.
J. VII, zoon van Andronicus Uien neef van Manuel Paleologus, dwong dezen zijnen oom om hem als medekeizer deel te laten nemen aan het regeeringsbeleid, toen Constantinopel belegerd werd door Bajazet (1399); doch na de nederlaag van Bajazet te Ancyra (1402) werd J. door zijnen oom Manuel ter zijde geschoven.
J. VIII, zoon van Manuel Paleologus, werd door zijnen vader tot medekeizer benoemd 1419, en regeerde alleen van 1425 tot 1448. Door de Turken aangevallen, zocht hij hulp bij de Latijnen; om die hulp te verkrijgen gaf hij zijne toestemming tot de vereeniging van de grieksche kerken met de roomsche, waartoe bet besluit werd genomen op het concilie van Florence 1439; doch zijne onderdanen wilden niets van die vereeniging weten, en buitendien was ook de hulp, die hem gezonden werd, onvoldoende.