Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Jerusalem

betekenis & definitie

of Jeruzalem, het Hierosolyma der Grieken en Romeinen, oude stad in Palestina, hoofdstad van den stam en het koningrijk Juda, lag ongeveer even ver van de Middellandsche Zee als van het Zoutmeer (Asphaltites lacus), nabij de bronnen van de beek Kedron. De geschiedschrijver Flavius Josephus, die den omtrek van .1. op 33 stadiën schat, beschrijft de stad als omringd van een driedubbelen ringmuur, voorzien van 13 poorten, en bij wijze van ampbitheater op verscheidene heuvelen gebouwd, waarvan de voornaamste waren die van Sion en die van Acra.

Aan de zuidzijde lag het dal van Hiunom en de wijk Maspha; aan de oostzijde het dal van Josaphat en de berg Moriah. Dat gedeelte van J., dat op den berg Sion gebouwd was, werd de Bovenstad of de Stad Davids genoemd ; daar zag men het paleis van David, en later het paleis van Herodes of citadel Antonia; op den berg Moriah stond de prachtige tempel, die gebouwd was door Salomon. De bevolking van J. werd geschat op 120,000 inw. Tegenwoordig heeft J. weinig of niets meer van zijnen voormaligen luister; het is eene ommuurde, slecht en onregelmatig gebouwde, sombere stad, sedert 1840 residentie-stad vaneeu pacha. met 20 a 25,000 inw., waaronder 7500 Christenen en 3600 Joden. De voornaamste gebouwen zijn de prachtige moskee (El-Haram,) van kalif Omar, ter plaatse waar Salomon's tempel gestaan heeft; de kerk van het Heilige Graf met den Calvarie-berg en andere plaatsen, die aangewezen worden als gedenkplaatsen van het lijden van Christus; de kerk van St.-Salvator en hel Franciscaner-klooster, waar alle Christenen, van onverschillig welke geloofsbelijdenis, gastvrij worden opgenomen. De Grieken hebben te ]., waar sedert 1845 ook hun patriarch woont, een groot klooster en 13 kerken; ook de Armeniers, coptische, syrische en ethiopische Christenen hebben kerken en kloosters. De stad heeft zeven poorten (waarvan een dichtgemetseld is); van de Slephanus-poort naar den Calvarie-berg loopt de Via Dolorosa (de Lijdensweg van Christus), die 1220 schreden lang is. De voornaamste bron van bestaan is het verkeer met de talrijke bedevaartgangers, inzonderheid bet verkoopen van reiiquién, amuletten, crucifixen, rozenkransen, enz.Toen de Israëlieten bezit kwamen nemen van het Beloofde Land droeg J. den naam van Jebus. David verhief J. (in plaats van Sichern) tot residentie- en hoofdstad van zijn rijk; en Salomon verfraaide en versterkte de stad, en liet er (op den heuvel Moriah) den prächtigen tempel bouwen, die naar hem genoemd is. Onder Hizkia werd J. belegerd door Sanherib, doch ontkwam als door een wonder aan het dreigende gevaar. Door Nebukadnezar werd J. driemaal ingenomen (606, 598 en 596 v. Chr.), en eindelijk werd liet door hem verwoest (587 v. Chr.). Door Cyrus werd eene halve eeuw later vergunning gegeven om J. weder op te bouwen (536 v. Chr.), hetgeen echter slechts zeer langzaam volbracht werd. Langzamerhand evenwel begon J. weder te bloeien, vooral onder de opvolgers van Alexander. Doch de onverdraagzaamheid der Seleucieden vervulde J. met wanorde en bloedvergieting, en werd oorzaak van den opstand der Macchabeen, die met eenen günstigen uitslag bekroond werd (166—161 v. Chr.). Vervolgens 64 v. Chr. werd J. ingenomen door I’oinpejus, en 71 na Chr. door Titus, die er eene verschrikkelijke verwoesting aanrichtte, en bijna de gansche stad verdelgde (longe darissimam urbem onentis, non Judcece modo wordt J. genoemd door Plinius: 5, 15). Anno 130 veroverd door Julius Severus, werd J., ofschoon niet zoo groot als vroeger, weder opgebouwd door keizer Adriaan, die den naam veranderde in ZElia Capilolina, en die het herschiep in eene heidensche stad door het verbod, dat geen Jood er een voet in mocht zetten (136). Door keizer Constantijn en diens moeder Helena ontving de stad haren vorigen naam terug, en werd J. in eene christen-stad herschapen. Later veroverd door de Perzen (614), kwam J. 628 weder aan het Byzantijnsche rijk, doch viel 636 in handen der Sarraceenen; en 1086 door de Seldzjoeken genomen, werd J. kort daarna bemachtigd door de Kruisvaarders (15 Juli 1099) onder Godfried van Bouillon, die nu verheven werd tot koning.

< >