landstreek in zuidwestelijk Arabie,heette bij de ouden Gelukkig Arabie, en grenst ten W. aan de Roode Zee, ten Z. aan de golf van Aden, ten Ö. aan Hadramaut (dat menigmaal onder de benaming J. medebegrepen wordt) en ten N. aan Hedzjas. Onder de heerschappij der Himjarieten of Homerieten, omstreeks 30 eeuwen vóór Mahotned’s tijd, bloeiden hier de rijken Scheba, Thaphar en Aden; en van Darius’ tijd af tot in de middeleeuwen was Athana (Aden) de voornaamste landingplaats voor de schepen der Grieken en Romeinen.
Reeds van oudsher heerschte in J. het Jodendom; in de 2e eeuw werd hier uit Abyssinie het Christendom ingevoerd. De vervolging, waaraan de Christenen bloot stonden van de zijde der laatste Himjarieten, werd een der hoofdoorzaken van de verbrokkeling des rijks onder de slagen der Ethiopiers; en sedert Mahomed won de Islam veld in J. Doch ook onder de heerschappij der kalifen behielden de inheemsche vorsten, die zich afstammelingen van de Himjarieten noemden, eene zekere onafhankelijkheid. Sedert Aden in handen van de Engelschen is (sinds 1839), staat-de imam van Sana het hoogst in aanzien. Het iffamaat Sana (ook imamaat Jemen genoemd) heeft tot hoofdstad Sana, en bevat o. a. nog de volgende steden: Moka, üamar, Beit-el-Fakih, Koesma, Otoema, Loheia, enz.