Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Middeleeuwen

betekenis & definitie

de tien eeuwen, die in de geschiedenis het tijdvak vormen tusschen de Oude Geschiedenis en de Nieuwe Geschiedenis; gewoonlijk rekent men het tijdvak der M. aan te vangen met den ondergang van het Westersch-romeinsche rijk (476 na Chr.) en loopende tot op de ontdekking van Amerika (1492) of tot op de Kerkhervorming (1517). Het gevoegelijkst splitst men het tijdvak der M. in drie tijdperken, nl.:

1) van den val van het Westersch-rom. rijk tot de weder-ontbinding der Carolingische monarchie; dit tydperk kenmerkt zich door den voortdurenden strijd tusschen de oude romeinsche en de nieuwe germaansche elementen des levens; in den staat vormt zich het keizerschap en het daarmede samenhangende leenstelsel, waarmede zich de aristocratie ontwikkelde, die zoowel voor de vorsten als voor de volken gevaarlijk werd. De pauselijke macht, aan het hoofd der hiërarchie, begon zich te verheffen.
2) Het tweede tijdperk, van den ondergang der Carolingische monarchie tot in de 13e eeuw, kenmerkt zich door het in macht toenemen der steden, die tot rijkdom en aanzien geraken en een zeker evenwicht in het leven roepen tusschen het koningschap, de aristocratie en het volk. De strijd van die verschillende machten doet stedenbonden, landvreden en veemgerechten ontstaan. De hiërarchie bereikt haar toppunt; doch tracht zich tevergeefs meester te maken van het hoogste gezag in de europeesche wereld. De aristocratie veredelt zich door hoogere beschaving en neiging tot de dichtkunst, welk een en ander later ook op den burgerstand overgaat. Terwijl in Duitschland en Italië eene nieuwe beeldende kunst ontwaakt, en de historiographie in de landstaal aanvangt, beweegt zich de phiïosophie, als scholastica, slechts in ongeëvenredigde en verwarde vormen.
3) In het derde tijdperk, van het einde der 13e tot het begin der 16e eeuw, ontwikkelen zich de standen tot hooger en meer algemeene vrijheid; de invloed der aristocratie vermindert, de burgerstand treedt meer en meer op den voorgrond; een aantal gewichtige uitvindingen, zooals van het buskruit eu de boekdrukkunst, en de ontdekking van Amerika zetten aan dit tijdperk luister bij, en de macht der hiërarchie wordt gestadig minder tegenover de door nieuwe beschaving aanhoudend machtiger wordende oppositie, zoodat tegen het einde van dit tijdperk de kenmerkende eigenschappen der M. zoo goed als geheel verdwijnen.