een der Groote Antillen, ligt bezuiden Cuba, en bewesten Haïti, is de belangrijkste bezitting der Engelschen in de West-Indien, ruim 301 vierk. mijlen groot, thans nog bevolkt met 378,000 bewoners, waaronder omstr. 16,000 blanken. Sedert de emancipatie der slaven (1838) is de bloei der plantages op J. zeer verminderd; en terwijl de immigratie van 1840 tot 1850 er slechts 14,000 personen had aangebracht, werden er alleen in 1852 door de cholera 40,000 ten grave gesleept.
Het eiland wordt in zijne ganschelengte van het O. naar het W. doorloopen door de Blauwe bergen (Blue mountains), is ingedeeld in 3 graafschappen (Cornwall, Surrey en Middlesex), en wordt bestuurd door een britsch gouverneur, die te Spanish-Towu resideert; doch de voornaamste haven en belangrijkste koopstad van J. is Kingston. Gewoonlijk worden de Caymanseilanden (zie dat art.) beschouwd als onder J. behoorende. In 1494 werd J. ontdekt door Columbus, die het Isla-de-Santiago noemde; in 1510 door de Spanjaarden gecoloniseerd,ontvingheteerst in 1655, toen het hun door de Engelschen ontweldigd werd, zijn tegenwoordigen naam. Herhaalde malen kwam de bevolking van J. inopstand (1690en 1700),doch werd telkens bedwongen. In 1738 werd aan de Maroens (oorspronkelijk weggeloopene slaven) eene streek lands aan de noordkust van het eilaud ter verblijfplaats aangewezen: ze stichtten daar twee stadjes, en hebben zich, uitgezonderd den opstand van 1795, steeds rustig gedragen.