Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Cuba

betekenis & definitie

het grootste eiland der Groote Antillen, beslaat eene oppervlakte van 2309 vierk. mijlen, en telde 1857 eene bevolking van circa anderhalf millioen zielen, waaronder 565,000 blanken, 216,000 vrije kleurlingen en 665,000 slaven. Dit eiland en Porto-Rico, is alles wat Spanje nog bezit van zijne eertijds zoo uitgebreide bezittingen in Amerika.

Het vormt met de vele kust-eilanden het capitanaatgeneraal Havana; het wordt in drie groote departementen ingedeeld; het westelijke dept. (hoofdpl. Havana), het midden-dept. (hoofdpl. Puerto-Principe), het oostelijke dept. (hoofdpl. Santiago de Cuba). Het eiland Cuba is als bezaaid met bergen, die het eiland in de gansche lengte doorloopen; de Rio-Cauto, de Rio-de-Guines, de Ay of Rio-dosNegros zijn de voornaamste rivieren. Een groot aantal zeeboezems en havens; statige wouden; eene vruchtbaarheid, die vooral langs de kusten aan het wonderdadige grenst. Men vindt er al de voortbrengselen der verzengde luchtstreek in overvloed, zoomede goud-, zilver-, ijzer-, zeilsteen-, koper- en andere mijnen. Het eiland C. werd 1492 door Colnmbus ontdekt, en heeft sedert dien tijd als bezitting aan Spanje toebehoord. In 1660 en 1762 verwoest dooi- de Engelschen, werd het 1763 aan de Spanjaarden teruggegeven, die het nog bezitten.

< >