Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Jacobus (vorst)

betekenis & definitie

naam van een aantal vorsten, waarvan wij de voornaamste hier laten volgen in zes rubrieken.

I. Koningen van Aragonié.

Jacobus I

of Jayme 1, bijgenaamd de Veroveraar, begon te regeeren 1213, versloeg de Mooren, ontweldigde hun Majorca, Valencia, had gedurige twisten met de pausen, en stierf 1276 te Xativa in 70-j. ouderdom. Hij liet twee zonen na: Petrus (die als Petrus III over Aragonie regeerde) en Jacobus (die als Jacobus ï koning werd van Majorca).

J. II, tweede zoon van Petrus 111 en kleinzoon van J. I. Eer hij den troon van Aragonié beklom, voerde hij voor zijnen vader het bestuur over Sicilië, dat door Petrus 111 ontweldigd was aan de fransche vorsten uit het huis van Anjou; en na zijns vaders dood (1285) werd J. zelf koning van genoemd eiland. Toen echter zijn oudste broeder, koning AlfonsIIl van Aragonié,overleden was(1291), stelde J. zijnen broeder Fredcrik aan als onderkoning van Sicilië, en ging zelf bezit nemen van den troon van Aragonié. In 1295 trad hij in den echt met eene dochter van Karel II uit het huis van Anjou, en stond toen aan dezen zijnen behuwdvader zijne rechten op Sicilië af, met achterstelling van zijn eigen broeder Frederik. In 1325 bevestigde J. II de privilegiën der Aragoneezen, en stierf 1327.

II. Koningen van Sicilië.

Jacobus I

regeerde van 1285 tot 1296. Zie JACOBUS II van Aragonie.

III. Koningen van Majorca.

Jacobus I

of Jayme I, tweede zoon van koning Jacobus I van Aragonie, geb. 1248 te Montpellier, ontving 1262 van zijnen vader, onder den titel van Koningrijk Majorca, de Balearische eilanden, benevens het graafschap Roussilton en de heerlijkheid Montpellier, en noodzaakte zijnen ouderen broeder Petrus III tot erkenning en bekrachtiging van die schenking; hij was echter aanhoudend in oorlog met zijnen broeder, alsook met diens twee zonen eu opvolgers, Alfons III en Jacobus II. Hij stierf 1311. —■ J. II, kleinzoon van den vorige, volgde 1324 zijnen oom Sancho op den troon van Majorca, en voerde tevens den titel van vorst van Achaia. Hoor aan Filips van Valois de suzereiniteit van Montpellier te betwisten, vervreemdde hij Frankrijk van zich; op aansporing van genoemden franschen koning, maakte Petrus IV van Aragonie zich meester van de Balearische eilanden, zoodat J. II niets meer bezat dan de heerlijkheid Montpellier, die hij genoodzaakt werd aan Filips van Valois te verkoopen. Daarna beproefde hij eene landing op Majorca (1349), doch sneuvelde in die onderneming.

J. III, zoon van J. II, werd gevangen genomen in het gevecht, waarin zijn vader het leven verloor. Hij vond middel om uit de gevangenis te ontsnappen, trouwde vervolgens (1362) met Johanna I, koningin van Napels, deed vergeefsche moeite om zijn koningrijk Majorca te herwinnen, en stierf kinderloos 1379.

IV. Koningen van Schotland.

Jacobus I

of James I, geb. 1393, zoon van Robert III, werd 1405, op reis naar Frankrijk zijnde, door de Engelschen gevangen genomen, en werd bij zijns vaders dood (1406) wel is waar als koning uitgeroepen, doch bleef tot 1423 van zijne vrijheid beroofd, terwijl zijn oom, de hertog van Albany, die als rijksbestuurder van Schotland fungeerde, niets deed om hem uit de gevangenschap te verlossen. Toen hij eindelijk in 1424 bezit kwam nemen van zijnen troon, vond hij het land ter prooi aan een verregaand wanbestuur, en de adel bedreef straffeloos de schreeuwendste onrechtvaardigheden. Doordien hij met strengheid een einde maakte aan allerlei misbruiken, haalde hij zich den haat op den hals van al de grooten; het duurde niet lang of er werd eene samenzwering tegen hem gesmeed, en 20Febr. 1437 werd hij door Robert Graham en diens aanhang vermoord. Hij was gehuwd met Anna Beaufort, dochter van den hertog van Somerset, en werd als koning opgevolgd door zijnen zoon Jacobus (die volgt). In de schotsche en latijnsche taal maakte J. I verzen; door Tytler zijn die in het licht gegeven onder dezen titel: The poetical remains of king James (Edinburg 1783).

J. II, geb. 1430, zoon en opvolger van den vorige, volgde in het regeeringsbeleid de voetstappen zijns vaders tegen den adel, liet menigeen, die het verdiende,gerechtelijk ter dood brengen, en bezoedelde zijne eigene handen met het bloed van eenen graaf van Douglas. Eenige onlusten, die het gevolg waren van zijne strengheid, werden door hem onderdrukt, en over 't geheel regeerde hij met beleid. Hij verleende zijne hulp aan de verdrevene Margareta, koningin van Engeland, tegen den hertog van York; bij het beleg van Roxburgh een stuk geschut willende probeeren, werd hij door het aan stukken springen van het kanon gedood (3 Aug. 1460). Zijne weduwe, Maria van Gelder, zette het beleg voort, en dwong Roxburgh tot overgaaf. Zijn zoon Jacobus (die volgt) volgde hem op den troon.
J. III, geb. 1453, zoon en opvolger van J. II. regeerde als een dwingeland, en liet zich regeeren door zijne gunstelingen. Zijn eigen broeder stelde zich aan het hoofd van den misnoegden adel, en kwam in openbaren opstand ; het gelukte J. echter dit gevaar te bezweren. Toen hij evenwel voortging reden tot ontevredenheid te geven gelijk vroeger, kwam de adel andermaal in opstand, ditmaal onder aanvoering van 's konings eigen zoon en troonopvolger; bij Bannockburn kwam het tot eenen veldslag, waarin J. III sneuvelde (11 Juni 1488). Hij was gehuwd met Margareta, dochter van koning Christiaan I van Denemarken.
J. IV, geb. 1472, was dus 16 jaren oud toen hij den troon beklom; hij regeerde met veel beleid, en oorloogde met veel krijgsgeluk tegen de engelsche koningen Hendrik VII en VIII, na eerst den tegen hem in opstand gekomen schotschen adel te hebben beteugeld. Hij had met Lodewijk XII van Frankrijk een verbond aangegaan tegen Engeland; in den slag van Flodden tegen de Engelschen sneuvelde hij 9 Sept. 1513. Hij was gehuwd met Margareta, dochter van Engeland's koning Hendrik VII; door dit huwelijk kwam naderhand de engelsche kroon aan de dynastie der Stuarts.
J. V, geb. 1512, zoon en opvolger van den vorige, was dus slechts een jaar oud toen hij den troon beklom ondereen regentschap. Zoodra hij zelf het bewind aanvaard had, sloot hij een verbond met Frankrijk's koning Frans I tegen Karel V. Hij trachtte de kerkhervorming in Schotland te beletten, en werd om die reden op eenen krijgstocht tegen Engeland door den schotschen adel verlaten. Hierover verviel hij tot zwaarmoedigheid,en stierf 13 Dec. 1542. Na den dood van zijne eerste vrouw, met wie hij 1536 getrouwd was (namelijk Magdalena, oudste dochter van koning Frans I van Frankrijk), trad hij in den echt met Maria van Lotharingen, dochter van hertog Claudius van Guise; uit dit huwelijk werd de ongelukkige Maria Stuart geboren, die hem bij zijnen dood opvolgde op den troon, daar zijne zonen reeds vroeger waren gestorven.
J. VI en VII; zie JACOBUS I en II koningen van Engeland.
V. Koningen van Engeland.

Jacobus I, geb. 19 Juni 1566 te Edinburg, zoon van Maria Stuart en Henry Darnley, werd na de gedwongene abdicatie zijner moeder 24 Juli 1567 gekroond als koning van Schotland (als zoodanig heette hij Jacobus VI). Gedurende zijne minderjarigheid werd het regentschap bekleed door zijnen oom graaf Murray en door zijnen grootvader graaf Lennox. Vruchteloos trachtte hij 1583, door bedreigingen tegen koningin Elizabeth, het leven van zijne moeder te redden. In Schotland had hij aanhoudend met binnenlandsche onlusten te worstelen. Als achterkleinzoon van Margareta (zie JACOBUS IV van Schotland) had hij aanspraak op den engelschen troon, en werd dan ook bij den dood van Elizabeth (1603) als koning van Engeland erkend. Hij nam den titel aan van Koning van Groot-Brilanuie en Ierland, en deed al het mogelijke om de beide koningrijken voor goed te vereenigen. Hij koos de partij der Episcopalen, en vervolgde de Roomschkatholieken, hetgeen in 'tjaar 1605 het zoogenaamde Buskruit-komplot in het leven riep; dien ten gevplge werden de Jezuïeten uit zijn rijk gebannen, en door hel parlement eene wet gemaakt, waarbij den paus de bevoegdheid ontzegd werd om koningen af te zetten en de onderdanen te ontslaan van den eed van getrouwheid aan hunnen vorst. Door zijne willekeurige regeering en het met voeten treden van de prerogatieven van het parlement werd de omwenteling voorbereid, die onder zijnen opvolger tot uitbarsting kwam. Hij had onwaardige gunstelingen (o. a. Robert Carr, hertog van Somerset.en Villiers, hertog van Buckingham), die eenen verderfelijken invloed op hem uitoefenden. Door zijne weifelende staatkunde tegenover het buitenland, en doordien hij zijnen protestantschen-, schoonzoon Frederik V van de Palts in de boheemsche kwestie (1621—23) aan zijn lot overiiet, haalde hij zich ook de verachting van het buitenland op den hals. Om zijne groole geleerdheid (vooral in de theologie) werd hij door zijne vleiers de Salomon van Engeland genoemd. Hij stierf 8 April 1625, kort nadat hij zijnen oudsten zoon en opvolger Karel I in den echt had laten treden met Henrielte van Frankrijk, dochter van Hendrik IV.

J. II (als koning van Schotland Jacobus VII), geb. 24 Oet. 1633, was de tweede zoon van Karel 1 en dus een kleinzoon van Jacobus I. Eer hij den troon beklom voerde hij den titel van hertog van York, en leidde zoo in fransche als in spaansche krijgsdienst een vrij avontuurlijk leven. Na de restauratie werd hij benoemd tot opper-adniiraal. In F rankrijk was hij heimelijk lot de roomschkatholieke Kerk overgegaan, waarvoor hij openlijk uitkwam 1671 naden dood van zijne eerste gemalin Anna Hyde, dochter van den (later daartoe verhevenen) graaf van Clarendon. Uit dit eerste himelijk had hij twee dochters, nl.: Maria, gemalin van prins Willem van Oranje, en Anna, gemalin van prins George van Denemarken. Ten gevolge van de Testbill van 1673 legde hij zijne ambten neder, en moest 1679 de wijk nemen naar Brussel, terwijl hij door het Lagerhuis (ofschoon te vergeefs) werd uitgesloten van den troon. In 1681 naar Engeland teruggekeerd, werd hij als stadhouder naar Schotland gezonden, waar hij met hardheid te werk ging tegen de Presbyterianen. Na den dood van zijnen broeder Karel II (6 Febr. 1685) beklom hij den troon, te midden van een algemeen misnoegen tegen hem, daar hij er zijn voornaamste streven van maakte, aan de Roomsch-katholieken in alles gelijke rechten te verschaffen met de Protestanten. De tegen hem in opstand gekomen hertog van Monmonth en graaf van Argyle, werden door hem overwonnen en op zijn bevel ter dood gebracht (1685); door deze en allerhande andere onstaatkundige maatregelen verbitterde hij de gemoederen meer en meer; en toen zijne tweede gemalin, Maria van Modena-Este, 10 Juni 1688 eenen zoon ter wereld had gebracht, die echter door de volkspartij voor een ondergeschoven kind werd gehouden, wendden de hoofdleiders dier partij zich tot prins Willem van Oranje, J.’s schoonzoon, die in Nov. 1688 in Engeland landde. Te vergeefs trachtte J.nu de partij, die tegen hem was, te winnen; alles verliet hem; zijne troepen werden verslagen aan de Boyne in Ierland, zijne vloot leed de nederlaag bij kaap La Hague; en in weerwil van de hulp, die Lodewijk XIV hem zond, was hij genoodzaakt uit Engeland te vluchten (27 Dec. 1688) naar Frankrijk, waar hij bet kasteel van St.-Germain hij Parijs betrok. Door het parlement werd hij 22 Jan. 1689 van den troon vervallen verklaard, en de prins van Oranje tot koning verheven als Willem III. Te St.-Germain, waar hij een koninklijk hof in het klein hield, stierf J. II den 16 Sept. 1701.
J. III. de Pretendent, ook de Ridder van SinlJoris genoemd, zoon van den vorige, geb. 10 Juni 1688, werd 1791 door Frankrijk, Spanje, den Paus, Modena en Parma als koning van Engeland erkend, en in Frankrijk met koninklijke eer behandeld, doch bracht zijn leven door in vruchtelooze pogingen om in het bezit, te geraken van zijne kroon. In Sept. 1719 trad hij in den echt met Marie Clementine Sobieski, doch gaf zich, uit baloorigheid over zijn koningschap zonder onderdanen, aan uitspattingen over, waardoor zijn geest verstompt werd. Toen Frankrijk in den oostenrijkschen successie-oorlog zijne rechten weder opnam, voelde hij zich reeds te oud en afgeleefd om te kunnen regeeren, waarom hij 1744 afstand van zijne rechten deed ten behoeve van zijnen zoon Karel Eduard. Hij zelf stierf te Albano 1 Jan. 1766.

VI. Keizer van Haili.

Jacobus I/ Zie DESSALINES.

< >