twee joodsche hoogeprieslers, nl.:
Johannes H. I, zoon en opvolger van Simon Macchabeüs, was hoogepriester, met koninklijke macht bekleed, van 136 tot 106 v. Chr.; hij handhaafde de Sadduceén tegenover de Pharizeen, bestreed Antiochus Sidetes, vervolgens de Idumeers, die hij onderwierp, en maakte zich meester van Samaria. Van zijne vijf zonen hebben er twee (Aristobulus en Alexander) met den titel van koning geregeerd.
H. II, hoogepriester en koning der Joden, kleinzoon van den vorige, en zoon van Alexander Janneus werd 79 v. Chr. te Jeruzalem als koning uitgeroepen, doch door zijnen broeder Aristobulus verdrongen; later (63 v. Chr.) werd deze door de Romeinen gevangen genomen en H. II in zijne plaats op den troon gezet. Doch omstreeks 40 v. Chr. werd hij andermaal onttroond door Antigonus, den zoon van Aristobulus, die zich, geholpen door de Parthen, meester maakte van het bewind, en H. II gevankelijk naar Seleucia zond. Omstreeks 10 jaren later werd H. II op last van Herodes ter dood gebracht.