Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Simon

betekenis & definitie

1) bijgenaamd de Canaaniel, ook wel Zelotes, d. i. de Ijveraar, een van Jezus'jongeren, broeder van Judas Lebbaeus, wordt gezegd in Egypte en Perzië, alsook in Brilannië, het Evangelie verkondigd Ie hebben, en onder Trajanus den marteldood gestorven te zijn. Men vindt hem o. a. vermeld Matth. 10: 4 ; Mareus3:18; Lucas 6: 15; Hand. 1: 13.

Kerkelijke gedenkdag 12 Oct.2) een neef van Jezus; dezelfde als de onder n°. 7 vermelde Simeon.

Van de vele andere personen, die onder den naam van S. in den Bijbel vermeld staan, noemen wij:

3) een afstammeling van Juda; I Cbron. 4: 20.
4) S. van Cyrene; Matth. 27: 32; Marcus 15: 21; Luc. 23: 26.
5) S. de Melaatsche; Matth. 26: 6; Marcus 14:3.
6) S. de Phariseêr; Luc. 7: 40—44.
7) Judas Iscarioth’s vader; Joh. 6: 71; 12: 4; 43: 2, 26.
8) S. de lederbereider; Hand. 2:45; 10:6,17,32.
9) S. de toovenaar, uit Gilton, vermeld in Hand. 8, gaf in tegenwoordigheid van keizer Nero eene openbare voorstelling van zijne kunstenarijën, terwijl Petrus bij die gelegenheid eenige wonderen verrichtte: het doel van die voorstelling was, om te zien wie de knapste was van de twee, S. de toovenaar of Petrus de apostel.
10) dezelfde als Petrus.

Zie overigens Matth. 17: 25; Marcus 1:16,29,30,36; Lucas 4: 38; 5: 3; 22: 31; 24: 34; Joh. 1: 43; 21: 15.

< >