(Gustaaf, graaf), zweedsch veldheer, geb. 1592 in Upland, kommandeerde den linkervleugel der zweedsche armee in den slag bij Leipzig en droeg veel bij tol de overwinning. Na den dood van Gustaaf-Adolf bij Lutzen trok hij met een gedeelte der armee naar Zwaben, en vereenigde zich met hertog Bernhard van Weitnar.
In 1634 bij den slag van Nordlingen (dien hij ontraden had) werd hij gevangen genomen; eerst in 1642 uitgewisseld, oorloogde hij 1644 op Schonen tegen de Denen, en stierf, ook onder koningin Christina en Karel X hoog geëerd, als rijksmaarschalk en stadhouder van Lijfland en Schonen 1659.(Arvid Bernhard, graaf), gesproten uit het geslacht van den vorige, geb. 1664, was een der hoofdpersonen in de gebeurtenissen, die op den dood van Karel XII volgden, en in de omwenteling van 1719; hij presideerde den zweedschen rijksdag van 1720, en haalde de staten over om prins Frederik van Hessen-Cassel op den troon te plaatsen (als koning van Zweden: Frederik I). Onder diens regeering ontstonden de twee partijen der Mutsen en Hoeden. De eerste, aan wier hoofd H. stond, had lang de overhand; doch toen 1738 de Hoeden-partij aan het roer kwam trad H. van het staatstooneel af, en stierf 1742. Vergelijk GYLLENBORG en HOEDEN.
(Frederik), graaf van Aminne, zweedsch generaal, geb. 1725 in Sodermanland, gest. 1796, diende eerst in de fransche armee, onderscheidde zich tegen de Oostenrijkers in de veldtochten van 1743, 1745 en 1750, en besliste door zijne onverschrokkenheid de overwinning bij Hastenbeck (1757). Naar Zweden teruggeroepen toen de oorlog tusschen dat land en Pruisen uitbrak, werd H. een der vertrouwdste raadslieden van Adolf-Frederik en van Gustaaf III. Door laatstgenoemden bekleed met het kommandement der troepen, die bijeengetrokken waren te Stokholm, waar men beducht was voor eenen opstand, kweet H. zich van zijne moeilijke taak zoo uitmuntend, dat bij tot luit.-generaal bevorderd en tot graaf verheven werd.
(graaf), zoon van den vorige, was betrokken in de samenzwering van Ankarstrom tegen Gustaaf III, en werd deswege ter dood veroordeeld, welke straf echter verzacht werd in levenslange ballingschap. Hij vestigde zich te Kopenhagen, waar hij 1823 stierf.