(Friedrich Wilhelm) beroemd sterrekundige, geb. 15 Nov. 1738 te Hanover, werd opgeleid tot het vak zijns vaders (de muziek), ging 1757 naar Londen, en-werd 1766 muziek-directeur te Bath. Als liefhebberij beoefende hij intusschen de wis- en sterrekunde, en vervaardigde 1774 voor het eerst een reflector van 5 vt., waarmede hij den ring van Saturnus en de satellieten van Jupiterkonde waarnemen.
Van nu af aan volgden nieuwe verrekijkers (alle spiegel-teleskopen) van tot dusverre ongekende grootte, en met zulke instrumenten gelukte het H., ontdekkingen op ontdekkingen te doen. In 1780 leverde hij eene berekening van de bergen op de Maan; 13 Maart 1781 ontdekte hij de planeet Uranus; op de hem door den koning van Engeland geschonken buitenplaats Slough bij Windsor deed hij waarnemingen op de nevelvlekken en sterrengroepen, ontdekte van 1787 tot 1794 zes bijplaneten van Uranus, vond met zijnen 40-voets zoogenaamden reuzen-teleskoop den tijd der omwenteling van Saturnus, en ontdekte, dat deze zoo geheel van alle andere planeten in vorm en gedaante verschillende planeet om eene as draait, die loodrecht op hare baan staat. Tot zijne belangrijkste ontdekkingen behoort echter die der dubbele sterren of vastesterrenstelsels. Hij stierf 25 Aug. 1822. Zijne meeste werken zijn opgenomen in de “Philosophical transactions” en andere engelsche tijdschriften. Een zijner laatste geschriften was: On the places of 145 new doublé stars (1821).(Caroline), zuster van den vorige, geb. 16 Maart 1750, was steeds de trouwe hulp haars broeders, ontdekte verscheidene kometen, en gaf een Catalogue of stars in het licht (Londen 1798). Zij stierf te Hanover 9 Jan. 1848.
(sir John Frederick William, baronet),eenige zoon van den bovengenoemde, geb. 7 Maart 1792 op Slough bij Windsor, wijdde zich sedert 1816 aan het waarnemen van de dubbele sterren, en leverde 1823 aan het Koninklijk Genootschap te Londen eenen catalogus in van 380 nieuwe dubbele sterren; in 1827 volgde een tweede catalogus van 295, en in 1828 een derde van 384 sterren. Van Febr. 1834 tot Mei 1838 hield hij zich aan de Kaap de Goede Hoop op, waar hij het gansche zuidelijke halfrond van den sterrenhemel opnam. Van 1850 tot 1855 was hij directeur der koninklijke Munt te Londen. Van zijne talrijke geschriften verdienen vooral melding: On the theory of light (1830); A preliminary discoursc on the study of natural phüosophy (Edinburg 1831); Outlines of astronomy (Londen 1849); Results of aslronomical observalions made at the Cape of GoodHope (Londen 1847).