Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Hermanarik

betekenis & definitie

of Ermerik,

1) koning der Gothen van 336 tot 376, uit het geslacht der Amalen, geb. omstr. 280, was reeds diep in de vijftig toen hij Geberik opvolgde, en breidde de grenzen van het Gothische rijk uit tot aan den Don, de Theiss, den Donau en de Oostzee; hij onderwierp de Herulen, de Wenden en de Esthen; doch door de tallooze horden der Hunnen overwonnen, gaf hij zich zelven den dood (376), om zijne nederlaag niet te overleven.
2) een koning der Sneven; volgens sommigen waren er twee van dien naam (409—-28 en 428—38); zie SÜEVEN.

< >