Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Flemming

betekenis & definitie

een der oudste adellijke familièn van Pommeren, sedert de 13e eeuw in verscheidene liniën gesplitst, waarvan er twee tot den rijksgravenstand verheven werden, terwijl eene andere dier liniën zich nederzette in Zweden. Tot een der twee genoemde grafelijke liniën (afstammende van Jacob v.

F., die 1700 tot rijksgraaf verheven werd) behoorde F. (Jacob Heinrich, graaf van), geb. 3 Maart 1667, gest. 30 April 1728 als gezant te Weenen. Reeds vroeg in Saksische dienst getreden, werd hij vereerd met de vriendschap van den keurvorst Johan Georg; en door diens opvolger Frederik August werd F. benoemd tot veldmaarschalk en eersten minister; in die hoedanigheid was hij de voornaamste bewerker, dat de keurvorst in het bezit kwam van de kroon van Polen, die hem betwist werd door den prins van Conti. Hij zette met kracht den oorlog door tegen Karel XII; en toen deze vorst de onvoorzichtigheid bad aan koning August den Sterke een bezoek te komen brengen in Dresden, zou hij, indien F. zijnen zin had gehad, daar gevangen zijn gehouden. Na den slag van Pultawa trachtte F. te vergeefs Lijfland te verzekeren aan Saksen, en den koning van Pruisen over te halen om den oorlog te verklaren aan Zweden.

< >