Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Flavius Claudius Julianus

betekenis & definitie

bijgenaamd Apostata, d. i. de Afvallige, zoon van Julius Constantinus, die een broeder was van Constantijn den Groote. Hij was geb. te Constantinopel in 331, doch werd door de monnikachtige opvoeding, die hij ontving, afkeerig van het Christendom, en voelde zich daarentegen aangetrokken door de griekscbe poëzie en philosophie.

Door de gunst van Eusebia, de vrouw van zijnen neef Constantijn II, werd hij door dezen met den titel van »cesar" begiftigd (355) en tot stadhouder van Galliè benoemd ; hij vestigde als zoodanig zijnen zetel te Lutetia (Parijs). Hij onderscheidde zich in verscheidene veldtochten tegen de Germanen, en versloeg hen totaal anno 357 te Argenloratum (Straatsburg). Omstr. vierjaren later van Constantiusbevelontvangen hebbendeeen gedeelte zijner troepen uit Gallië naar het Oosten te zenden, kon hij aan dat bevel niet voldoen, naardien de troepen weigerden te gehoorzamen, terwijl ze hem zelven uilriepen als keizer (Maart 360). Constantius kwam dadelijk met een leger aanrukken, doch stierf onderweg ; en zoodoende bleef J. meester van het geheele rijk (361). Nauwlijks in het bezit van de keizerlijke macht, verwierp hij bet Christendom openlijk; vandaar zijn bijnaam. Te Constantinopel aangekomen, maakte hij een einde aan vele misbruiken, en toonde de teugels van het bewind te kunnen voeren met wijsheid en beleid. Vervolgens toog hij ten oorlog tegen de Perzen, onderwierp Armenie en Mesopotamië, trok den Tigris over, nam Ctesiphon in, en rukte voorwaarts in Assyrié; doch daar dit land verwoest was geworden door den vijand, zag J. zich genoodzaakt den terugtocht aan te nemen. Op dien terugtocht doodelijk gekwetst, stierf hij des nachts daaraanvolgende aan zijne wond (Juni 363). Als schrijver van uitmuntende werken verdient hij geroemd te worden; zijne geschriften zijn verzameld door Martinius en Cantoclarus (Parijs 1583), door Petavius (Parijs 1630) en door Spanhemius (Leipzig 1696).

< >