lat. Erfordia, oudtijds ook bekend onder de namen Argelia en Bicurgium, stad, en sedert 1814 sterke vesting van den 2en rang, hoofdplaats van het regeeringsdistrict Erfurt in de pruisische provincie Saksen, 29 a 30 mijlen bezuidwesten Berlijn, aan de Gera, die er doorheen stroomt; circa 29.000 inw. (behalve ruim 5000 man militaire bezetting); in de 16e eeuw had E. eene bevolking van 58.000 zielen, en was toen ruim dubbel zoo groot als tegenwoordig.
In den vroegsten tijd der middeleeuwen werd E., naar zijnen stichter, Erpesfart genoemd ; in 805 werd het door Karel den Groote tot eene koopstad voor de Slawen verheven, en trad in de 12e eeuw toe tot den Hanze-bond. Gedurende de 14e, 15e en 16e eeuw was deze stad, begunstigd door de keurvorsten van Saksen, de stapelplaats voor het handelsverkeer tusschen Hoog- en Neder-Duitschland. In 1648 werd E. afgestaan aan den aartsbisschop-keurvorst van Maintz, kwam 1803 aan Pruisen, en ging na den slag van Jeua bij capitulatie 16 Oct. 1806 aan de Franschen over, die er meester van bleven tot in het najaar van 1813, toen E. (en in het voorjaar van 1814 de citadel op den Petersberg) weder werd ontruimd aan de Pruisen. Van 27 Sept. tot 14 Oct. 1808 hield Napoleon I hier het beroemde Erfurt er Congres, waaraan keizer Alexander van Rusland en (met uitzondering van Oostenrijk’s keizer en Pruisen’s koning) al de vorsten van Duitschland deelnamen. In Maart en April 1850 hield het parlement voor de ter Unie overeenstemmende staten te E. zijne zittingen in het weeshuis Martinstift, zijnde het voormalige Augustijner klooster, waarin nog de cel van Luther aanwezig is, die hier 17 Juni 1505 monnik werd. De beroemde universiteit van E., geprivilegieerd 1389, ingewijd 1398, werd 1816 opgeheven. De bibliotheek der universiteit (50,000 dln.) behoort thans aan de 19 Juni 1754 te E. opgerichte akademie van wetenschappen van algemeen nut.