naam van drie Syrische koningen, nl.:
I, bijgenaamd Soter, d. i. de Redder, zoon van den syr. koning Seleucus, hield zich van 161 tot 151 v. Chr. op den troon staande. Hij beoorloogde de Joden, had Judas en Jonathan Machabeus te bestrijden, en veroverde Cappadocië. Maar hij werd van den troon gestooten en ter dood gebragt (149 voor Chr.) door den usurpator Alexander Bala, die geruggesleund werd door den egyptischen koning Ptolemeus Philometor. Den eernaam Soter had hij ontvangen van de Babyloniërs, omdat hij hen verlost had van twee tirannen, Timarchus en Heraclides.
II, bijgenaamd Nicalor, d. i. de Overwinnaar, welken naam hij had aangenomen na zijne overwinning op den usurpator Alexander Bala. Deze D. was de oudste zoon van D. I en gehuwd met Cleopatra, de dochter van Ptolemeus VI (zie hel art. CLEOPATRA 6). Van 144 tot 125 v. Chr. regeerde D. met verschillende tusschenpoozen, en werd eindelijk van den troon gestooten door Alexander Zehina.
III, bijgenaamd Eucarus, d. i. de Gelukkige, vierde zoon van Antiochus VIII of Grypus, beklom den syr. troon 95 v. Chr. te zanten met zijnen broeder Philippus. De twee broeders leefden in onmin en beoorloogden elkander; toen Philippus de hulp der Parthen ingeroepen had, werd D. door hen overwonnen en gevangen genomen; hij werd echter door Mithridates zeer zacht behandeld tot aan zijnen dood (87 v. Chr.). .