tetrach van Galatië, werd voor de diensten, door hem in de oorlogen in Azië bewezen, door den romeinschen senaat beloond met den titel van koning en met het opperbewind over KleinArmenië. Eerst een aanhangervan Pompejus,onderwierp hij zich later aan Cesar, die zijne goederen verbeurd had verklaard, welke hem toen teruggegeven werden, zonder dat hij echter op zijnen troon hersteld werd.
In 45 v. Chr. werd hij door zijnen kleinzoon Castor aangeklaagd van zamenzwering tegen den dictator; doch op die aanklagt werd D. verdedigd door Cicero in eene sierlijke pleitrede (die tot ons gekomen is), waarop zijne vrijspraak volgde. Na Cesars dood kwam D. door Antonius weder in het bezit van zijnen troon, en stierf hoog bejaard omstr. 42 v. Chr.