(van corte, hof), in Spanje en Portugal zooveel als bij ons de Staten-Generaal.
In Spanje dagteekent het ontstaan der C. van het tijdstip, waarop het koningschap er ontstaan is; aanvankelijk hadden in de C. slechts rijksgrooten en prelaten zitting; eerst in de 11e eeuw werden ook afgevaardigden van de burgerij in de C. toegelaten. Aanvankelijk was de magt der C. zeer groot, vooral in Aragonië, doch verminderde meer en meer, hoe grooter de magt werd van het koningschap, sedert de vereeniging van Castilië en Aragonië door het huwelijk van Izabella met Ferdinand den Katholieke (1469), en vooral sedert de regering van Karel V. Toen kwamen de C. in opstand, onder de leiding van Johannes van Padilla, doch ze werden tol onderwerping gebragt te Villalar (1522), en van dat oogenblik af hadden ze geenerlei gezag hoegenaamd meer. In 1810 hersteld, gaven zij 1812 eene constitutie aan Spanje; doch ze werden reeds 1814 weder afgeschaft door Ferdinand VIL Andermaal hersteld 1820 na den opstand van Riëgo, werden de C. wederom afgeschaft door de fransche expeditie van 1823. Eindelijk werden ze na den dood van Ferdinand VII (1833) op nieuw hersteld, en hebben hunne magt aanhoudend uitgebreid, eerst onder koningin Christina, vervolgens onder koningin Izabella.
In Portugal werden de C. voor het eerst bijeengeroepen in 1145 te Lamego door Alfons I, den eersten koning van Portugal. Onder zijne opvolgers hielden ze slechts zelden zitting, alleenlijk in hagchelijke tijdsgewrichten, of wanneer er rnoeijelijkheden gerezen waren betreffende de troonopvolging. In 1821 bijeengeroepen door Johannes VI, gaven de portugesche C., in navolging van de spaansche, aan Portugal eene nieuwe constitutie, die twee jaren later werd afgeschaft. In 1826 gaf don Pedro, eer hij afstand deed van den troon, aan de C. een gedeelte terug van hare privilegiën, welke, andermaal miskend gedurende de usurpatie van dom Migucl (1828—33), op nieuw werden bevestigd door koningin Maria.