(Jacques Bénigne), fransch kanselredenaar en theol. schrijver, geb. 27 Sept. 1627 te Dijon, 1652 doctor der Sorbonne en kanunnik te Metz, 1661 hofprediker te Parijs, 1670 opvoeder van den dauphin, 1681 bisschop van Meaux, 1697 staatsraad, 1698 eerste aalmoezenier der hertogin van Bourgogne, stierf 12 April 1704. Met Leibnitz was B. 1690 in correspondentie, om te trachten de luthersche Kerk en de roomsche Kerk weder tot één te brengen; hetgeen natuurlijk mislukte.
In de laatste jaren van zijn leven had B. te kampen met de mystieke leerstellingen van madameGuyon; vandaar zijn betreurenswaardige twist met den beroemden Fénélon, bisschop van Kamerijk, die de bedoelde leerstellingen aankleefde, en die voornamelijk door B.’s toedoen bij den koning in ongenade viel en gebannen werd, terwijl zijne (Fénélon’s) Maximes des saints almede door B.'s toedoen door den paus werd veroordeeld. Een meesterstuk van kanselwelsprekendheid is B.’s lijkrede op maarschalk Condé. De volledigste editie van B.’s werken is die der Benedictijnen (46 dln., Versailles 1815—19).(Jacques Bénigne), neef van den vorige, gest. 12 Julij 1743, was bisschop van Troyes; diens brieven rakende Fénélon komen voor in complete editien van B.’s werken.