(Gulielmo), gesproten uit een aanzienlijk geslacht te Genua. Toen het volk aldaar 1257 het juk van den adel afschudde, en zich meester maakte van het bewind, koos het tot regent B., die, hoezeer patriciër, zich aan het hoofd der democratische partij had gesteld ; doch eenmaal meester van het gezag, werd zijn hoogmoed zóó onverdragelijk voor de Genuezen, dat ze hem reeds in 1262 afzetteden.
(Simon), kleinzoon van den vorige, was de eerste doge van Venetië, als zoodanig gekozen 1339. De hoofden der guelphen-partij (Doria, Spinola.Grimaldi en Fieschi)leden door hem nederlagen; doch ze vormden toen een magtigen bond, en kwamen 1317 het beleg opslaan voor Genua. Gedwongen van zijne waardigheid afstand te doen, nam B. de wijk naar Pisa, doch keerde weldra terug om zijne partij te wapenen, en zich weder meester te maken van het gezag. Hij stierf aan vergif 1362. Onder zijn bewind veroverden de Genuezen het eiland Chio, en versloegen de Tartaren, die Caffa hadden belegerd.
(Gilles), broeder van den vorige, werd 1340 door hem uitgezonden om Alfons XI, koning van Castilié, te helpen; hij bewees dien vorst zulke groote diensten tegen de Mooren, dat hij tot admiraal werd verheven en dat hem het graafschap Palma werd geschonken.
(Battista), zoon van Simon, trachtte de Genuezen, zijne landgenooten, in opstand te brengen tegen de Franschen, en werd 1401 op last van maarschalk Boucicaut onthoofd.