keizer van het oostersche rijk (395 tot 408), oudste zoon van keizer Theodosius den Groote, werd na de deeling van het romeinsche rijk de eerste keizer van het oostersche rijk, terwijl zijn broeder Honorius keizer werd van het westersche rijk. A. was volstrekt geen zelfstandig monarch ; nadat mannen als Rulinus, Eutropius, Gainas, hunnen ihvloed verloren hadden, aanvaardde A.’s gemalin Eudoxia de teugels van het bewind; doch hare regering (die zich, onder meer, kenmerkte door de verbanning van Chrysostoruus) was zeer ongelukkig, zoo door herhaalde invallen der barbaren als door aardbevingen en hongersnood in alle gedeelten des rijks.
In 408 stierf A., pas 31 jaren oud, algemeen veracht, en niet eens betreurd door zijne naaste betrekkingen.