of apocryphe (d. i. verborgene) boeken, werden in de oudste Kerk die geschriften van godsdienstigen inhoud genoemd, die geen canoniek gezag hadden en dus niet openbaar in gebruik mogten komen. Dergelijke geschriften waren door de alexandrijnsche overzetting als aanhangsel op het Oude Testament onder de Christenen in omloop gebragt.
De grieksche Kerk sloot ze, volgens de besluiten van het concilie Ie Laodicea (360), uit den canon uit; de latijnsche Kerk daarentegen behield ze. De Protestanten verwierpen deze hoeken hoofdzakelijk, omdat daarin ettelijke plaatsen voorkomen die in het voordeel van de roomsch-katholieke geloofs-stellingen uitgelegd kunnen worden. Het concilie van Trente stelde het canoniek gezag der A. op nieuw vast. In later tijd verklaarde het britsche Bijbelgenootschap zich tegen de opname van de A. in de ter verspreiding bestemde bijbels, waartegen deduitsche Bijbelgenootschappen de door Luthcr goedgekeurde toevoeging van die boeken vasthielden. Afgescheiden van hunne waarde of onwaarde uit een kerkelijk oogpunt, hebben de A., uit een religieus en historisch oogpunt beschouwd, eene onmiskenbare waarde : ze vormen den overgang van het Hebraïsmus tot het Christendom. Vooral van gewigt zijn ; de Spreuken van Jezus (zoon van) Sirach; het Ie Boek der Maccabeén en het Boekder Wijsheid.Apocryphen van het Nieuwe Testament bestonden er in de eerste tijden van het Christendom in menigte, en sommige werden bij tijden zelfs boven de canonieke boeken getrokken. Voornamelijk door het concilie te Laodicea (360) werden ze uit den canon van het N. T. geweerd. Tegenwoordig hebben ze enkel nog historische beteekenis, en dienen tevens om de waarde der canonieke boeken in een helderder licht te stellen. Eene verzameling A. van hetN. Testament is door Fabricius uitgegeven (Hamburg 1719). Eene nieuwe uitgave werd 1832 te Leipzig aangevangen door Thilo : Codex apocryphus N. T.