Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 21-10-2021

Angelen

betekenis & definitie

een duitsch volk van den thuringschen stam, oorspronkelijk gevestigd aan de oostzijde van de Elbe, van waar ze noordwaarts togen naar het tegenwoordige Sleeswijk, en met Jutten en Saksen in aanraking kwamen. Met laatstgenoemden gemeenschappelijk (AKGELSAKSEN) begaven zij zich volgens de overlevering in 449 met de Friezen, onder aanvoering van Hengist en Horsa, in grooten getale naar Engeland, zetteden zich daar in de noordelijke deelen des lands neder, en stichtten verscheidene koningrijken; de naam Anglia is van hen afkomstig.

In de door hen verlatene streken vanNoord-Duitschland kwamen zich Denen nederzetten, die met de A. ineensmolten; volgens de overlevering zouden deze beide volken afstammen van twee gebroeders, met name Dan en Angul.

< >