een hebreeuwsche mansnaam, beteekent ,,wolk des Heeren"; in het Nieuwe Testament 3 personen van dien naam:
1) A., de vrome discipel, inwoner van Damascus, bezocht Paulus na diens bekeering (Hand. 9 en 22); eenige schrijvers noemen dezen A. don eersten bisschop van Damascus.
2) A., de hoogepriester der Joden, die, toen Paulus gevangen voor hem gebragt werd, hevel gaf om den gevangene in het aangezigt te slaan (Hand. 22 en 24); deze A. kwam om het leven in het begin van den oorlog der Joden tegen de Romeinen.
3) A., de huichelaar, met zijne huisvrouw Saphira. Uit echtpaar, waarvan melding gemaakt wordt in de Handelingen der Apostelen (V : 1—10), omhelsde het Christendom; doch zij schonden het in hen gestelde vertrouwen, door een gedeelte van de gelden te verduisteren, die zij in de algemeene kas der geloovigen hadden moeten storten. Door den apostel Petrus streng deswege gelaakt, vielen zij eensklaps dood.