heet de tijd der Ptolemeën in Alexandrië. Het door Alexander den Groote gestichte Alexandrië in Egypte werd weldra de hoofdzetel der wereldwijsheid.
Gedurende tien eeuwen (van Alexander den Groote af tot op den inval der Arabieren in Egypte) werden kunsten en wetenschappen hoofdzakelijk hier beoefend. Inzonderheid was Ptolemeus Philadelphus, die 284 tot 246 v. Chr. regeerde, een lofwaardig begunstiger en bevorderaar der wetenschappen : hij legde de alexandrijnsche bibliotheek aan, en vergrootte het door zijnen voorganger Ptolemeus Soter gestichte museum. In onderscheidene vakken hebben de alexandrijnsche geleerden uitgemunt ; taalkunde, wijsbegeerte, wiskunde en natuurkunde. Onder de taalgeleerden (navorschers en uitleggers der oude grieksche letterkunde) bekleeden Zenodotus van Ephesus en Aristarchus van Samothrace de eerste plaatsen. Aan dezen sluiten zich de dichters aan, die zich op de navolging der oude meesters toelegden, zooals : Aratus, Theocritus en de Alexandrijnsche Zevenster. De wijsgeeren zochten grieksche en oostersche wijsheid tot een te brengen. Daardoor is voor de wetenschappelijke opvatting van het Christendom de alexandrijnsche wijsbegeerte belangrijk geworden, omdat niet alleen de Nieuw-platonische wijsgeeren te Alexandrië hunnen hoofdzetel hadden, maar ook de Gnosis zich daar ontwikkelde, die in de leeraars der Catecheten-school kerkelijk erkende vertegenwoordigers vond, zooals Clemens en Origenes. Op deze wijze werd Alexandrië het uitgangspunt van dogmatieke twisten en dogmatieke geloofsformulieren. Vooral eindelijk verdient met lof vermeld te worden de beoefening der mathematische en natuur-wetenschappen. Reeds in de 3e eeuw v. Chr. schreef Euclides, een leerling van Plato, zijne mathematische werken. De sterrekundigen scheidden de astrologie van de astronomie af, en grondden hunne lessen op wetenschappelijke waarnemingen. Als voorname natuurkundigen en wiskunstenaars kan men noemen : Eratosthenes en Ptolemeus.