(Akbar-abad), provincie, district en stad in Hindostan, behoorende tot bet presidentschap van Calcutta. De provincie A., gelegen tusschen 25 en 28 graden noorderbreedte en 73 en 78 graden oosterlengte , grenst ten noorden aan Delhi, ten oosten aan Oude, ten zuidoosten aan Allahabad, ten zuiden aan Malwah, ten westen aan Adzjmir, en beslaat circa 500 vierkante mijlen met nagenoeg 7 millioen inw., zoo Hindoes als Mahomedanen.
Het noordoostelijk gedeelte der provincie vormt eene kale hoogvlakte, terwijl de grond in het zuidwesten bergachtig is. De voornaamste rivieren zijn de Ganges, de Djemna en de Tsjemboel, allen bevaarbaar. Er wordt suiker, indigo en '.katoen geteeld, vooral het laatste is in den jongsten tijd een hoofd-produkt. A. was een der oudste provinciën of soebahs van het rijk der Mongolen.De stad A., op den regteroever van de Djemna, is zeer groot van omtrek, telt 70 a 90 duizend inw., is garnizoens-hoofdplaats van het angloindische rijk en zetel van een stadhouder (Lieutenant-goeernor) voor de noordwestelijke provinciën; ook hflofdzetel van bet engelscli-episcopaaische zendeling-geuootschap. De stad A. gaat door voor de geboorteplaats van den Wisjnoew. Onder den Grooten rnogol Akbar (1556—1605) was het de rosidentie-stad en bet middelpunt des rijks. Later (1784) werd A. door de Mahraltcu bezet, totdat het in 1805 in handen der Engelschen kwam. Ofschoon zeer vervallen bij wat het eertijds was, bestaal het fort A. of Akbar-abad nog, even als het prachtige mausoleum der schoone Noerr-Dzjehan. In de nabijheid noordwaarts te Secundra is het eveneens prachtige mausoleum van Akbar.