Gepubliceerd op 14-06-2022

Gewrichten

betekenis & definitie

Gewricht of geleding (Articulaties) is die vorm van beenverbinding, bij welke twee of meer beenderen met aan elkander beantwoordende en met kraakbeen bekleede vlakten elkander raken en door banden zoodanig bijeen gehouden worden, dat zij toch ten opzichte van elkander van stand kunnen veranderen, zich kunnen bewegen. De G. zijn voor de verrichtingen van het menschelijk lichaam van bijzonder groote beteekenis, daar door hen de wondervolle beweeglijkheid van het lichaam mogelijk wordt.

Aan elk G. onderscheidt men in de eerste plaats de beenige gewrichtsuiteinden (superficies articularis), waarvan het eene gewoonlijk meer of minder bolvormig, het andere meer of minder uitgehold is, terwijl beide bekleed zijn met een gladde, veerkrachtige laag kraakbeenzelfstandigheid en bovendien nog door een in het G. zelf afgescheiden taaie, kleverige, eiwithoudende vloeistof, het gewrichtssmeer of leewater (synovia) voortdurend glibberig gehouden worden, zoodat zij gemakkelijk over elkander kunnen glijden; verder de z.g. gewrichtskapsel (ligamentum capsulare), een bindweefselachtige zak, die beide gewrichtsuiteinden omsluit en een om deze eindvlakken gelegen, aan alle zijden gesloten ruimte, de gewrichtsholte, begrenst; en eindelijk de z.g. gewrichts- of versterkingsbanden (ligamenta accessoria), platte strengen, die buiten de gewrichtsholte in verschillende richtingen van het eene beenstuk naar het andere verloopen en bestemd zijn om de beweeglijkheid van het G. te beperken, en de verbinding te versterken. De kapsel is aan zijn binnenste, naar de gewrichtsholte gekeerde zijde bekleed met een dun, weiachtig vlies, het synoviaalvlies (membrana synovialis), dat het zooeven genoemde gewrichtssmeer afscheidt en in vele gewrichten ook nog een aantal plooien en vlokachtige voortzettingen, de z.g. gewrichts- of synoviaalvlokken (villi synoviales) vormt, die zich in de gewrichtsholte uitstrekken en tot opvulling daarvan en tot vermeerdering der veerkracht van het G. dienen. Vele gewrichten bevatten bovendien nog kraakbeenschijven (cartilagines interarticulares), die tusschen de gewrichtsuiteinden gelegen zijn.De mate van beweeglijkheid van een G. hangt in het algemeen af van den vorm der gewrichtsuit-

einden en de meerdere of mindere strakheid van de kapsel; ook de over het gewricht loopende spieren hebben hierop invloed. De atmospherische druk is de voornaamste factor, waardoor de beenuiteinden tegen elkaar gedrukt blijven.

Naar den aard der beweeglijkheid pleegt men de volgende soorten van G. te onderscheiden:

1. vrije of kogelgewrichten, arthrodiae, die beweging in elke richting veroorloven (b.v. het schoudergewricht). Wordt daarbij het bolvormige uiteinde van het eene beenstuk geheel door de gewrichtskom van het andere omvat, zoodat de kop voor een groot deel in de kom besloten ligt, gelijk dit bij het heupgewricht het geval is, zoo wordt het geheel een komgewricht, enarthrosis, geheeten;
2. scharniergewrichten, ginglymi, welke slechts beweging in één richting (buigen en strekken) veroorloven, als b.v. het elleboogsgewricht, de vinger- en teengewrichten;
3. rol- en draaigewrichten, bij welke een beenstuk zich om zijn eigen as draaien kan, als b.v. de atlas om het tanduitsteeksel van den tweeden halswervel;
4. onvolkomen G., amphiarthroses, wier beeneinden door strak gespannen banden zoo vast bijeen gehouden worden, dat zij slechts weinig verschuifbaar en dus in geringe mate beweeglijk zijn, gelijk dat bij de hand- en voetwortelgewrichten het geval is;
5. zadelgewrichten, waarin beweging om twee, loodrecht op elkaar staande assen mogelijk is, b.v. het gewricht tusschen borstbeen en sleutelbeen.

Bij beenbreuken ontstaat niet zelden een valsch of onnatuurlijk G. (schijngewricht, pseudarthrosis).

n.l. dan, wanneer de beide breukeinden ten gevolge van stoornissen in het heelingsproces niet door beenzelfstandigheid weer met elkander vergroeien, maar door een vezelachtige tusschenmassa los en eenigszins beweeglijk verbonden blijven; in zulke gevallen ontstaat er dus een op een natuurlijk gewricht gelijkende beenverbinding, die, doordat zij beweeglijkheid op een onnatuurlijke plaats doet ontstaan, het lichaamsdeel van zijn normale stevigheid berooft, de bruikbaarheid er van aanmerkelijk vermindert en daarom een operatief ingrijpen wenschelijk maakt; men pleegt dergelijke valsche G. onder strenge antiseptische voorzorgsmaatregelen te openen en de oude breukvlakken weer bloot te leggen en met metaaldraad of ivoorstiften te vereenigen, waarop dan gewoonlijk een beenachtige vergroeiing der beide uiteinden en daarmede genezing der pseudarthrose volgt. Het optreden van een valsch gewricht wordt bevorderd door alles wat storend werkt op het normale genezingsproces van een beenbreuk, zoo b.v. door het tusschen de 2 breukuiteinden liggen van weeke deelen (spierweefsel b.v.) en door een slechten algemeenen gezondheidstoestand.

Van een nieuw G. (nearthrosis) spreekt men wanneer na ontwrichtingen de ontwrichte en niet in zijn kom teruggebrachte kop door zijn voortdurende drukking allengs een meer of minder sterke verdieping, met beenwoekering in de omgeving, heeft doen ontstaan op de plaats, waar hij toevallig is blijven staan, waardoor een min of meer op een natuurlijk gewricht gelijkende toestand ontstaat en het ontwrichte lichaamsdeel ook een zekere beweeglijkheid terug krijgt.

Een kunstmatig G. (articulatio arteficilalis) eindelijk noemt men elke beweeglijke beenverbinding, die langs operatieven weg aangebracht is, ten einde een door pathologische processen ontstane beenige vergroeiing van normale gewrichtseinden weder op te heffen.