Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Pied

betekenis & definitie

voet; poot; voetpunt; pied plat, platvoet; gemene kerel; pied poudreux, iemand, die altijd reist en trekt le pied du lit, het voeteneinde; pied de salade, saladestruik; pied de vigne, (op wijnstok; avoir pied, grond hebben (voelen); avoir bon pied, bon œil, (nog) flink, gezond zijn; avoir le pied marin, zeebenen hebben; zich dapper houden; avoir les pieds chauds, er warmpjes in zitten; avoir un pied dans la fosse (dans la tombe), met één been in ’t graf staan; avoir toujours un pied en l'air, altijd in de weer zijn; avoir un pied quelque part, ergens ontvangen worden; ergens invloed hebben; battre du pied (des pieds), stampvoeten; couper pied à qc., ergens een eind aan maken; si vous lui donnez un pied, il en prendra quatrè, geef je hem een vinger, dan neemt hij de hele hand; faire des pieds et des mains pour..., hemel en aarde bewegen om...; faire le pied de grue, staan wachten [op klanten]; faire un pied de nez à qn., een lange neus tegen iemand maken; lever le pied, de hielen lichten, er van doorgaan; mettre pied à terre, afzitten, afstijgen [van het paard]; uitstappen; landen, voet aan wal zetten; ne plus y mettre les pieds, er geen voet meer zetten; mettre les pieds dans le plat, zich ongegeneerd gedragen; een kolossale flater begaan; ne pas mettre les pieds dehors, geen voet buiten de deur zetten; ne pas mettre un pied devant l'autre, geen voet verzetten; perdre pied, geen grond meer voelen, zich niet meer staande kunnen houden; prendre pied, vaste voet krijgen; recevoir un pied de nez, een lange neus krijgen; reprendre pied, weer grond onder zijn voeten krijgen (voelen); sortir les pieds devant, opkrassen [= doodgaan]; tenir pied, stand houden, voet bij stuk houden; tenir pied à, bijhouden; gelijke tred houden met; tenir pied à boule, voet bij stuk houden; tirer pied ou aile de qc., er altijd nog wat van halen; à pied, te voet; pied à pied, voetje voor voetje; voet voor voet; mettre à pied, aan de dijk zetten, de laan uitsturen; vouloir être à cent pieds sous terre, niet weten waar zich te bergen van schaamte, wel door de grond willen zinken; l'arme au pied, met het geweer bij de voet; mesurer au pied de..., afmeten naar; mettre qn. au pied du mur, iemand in ’t nauw drijven, iemand vastzetten; au pied levé, op staande voet, dadelijk, onvoorbereid; au petit pied, zie petit; de pied ferme, flink, dapper; saut de pied ferme, sprong zonder aanloop; de pied en cap, van top tot teen; en pied, ten voeten uit [v. portret]; être en pied, vast aangesteld zijn; haut le pied, snel, in volle vaart; sur pied, op, op de been; te veld staande [gewassen], levend, ongeslacht [vee]; sur un pied d'égalité, op voet van gelijkheid; sur le pied de dix francs par jour, tegen betaling (een loon) van 10 frank per dag; sur le pied de guerre, op voet van oorlog; sur un bon pied, op (een) goede voet; sur un grand pied, op grote voet; mettre sur pied, op de been brengen [leger]; tot stand brengen [overeenkomst]; in elkaar zetten [een werk]; si vous le mettez sur ce pied-là!, als u het zó opvat!; remettre sur pied, weer op de been helpen.

< >