voet; poot; voetpunt; pied plat, platvoet; gemene kerel; pied poudreux, iemand, die altijd reist en trekt le pied du lit, het voeteneinde; pied de salade, saladestruik; pied de vigne, (op wijnstok; avoir pied, grond hebben (voelen); avoir bon pied, bon œil, (nog) flink, gezond zijn; avoir le pied marin, zeebenen hebben; zich dapper houden; avoir les pieds chauds, er warmpjes in zitten; avoir un pied dans la fosse (dans la tombe), met één been in ’t graf staan; avoir toujours un pied en l'air, altijd in de weer zijn; avoir un pied quelque part, ergens ontvangen worden; ergens invloed hebben; battre du pied (des pieds), stampvoeten; couper pied à qc., ergens een eind aan maken; si vous lui donnez un pied, il en prendra quatrè, geef je hem een vinger, dan neemt hij de hele hand; faire des pieds et des mains pour..., hemel en aarde bewegen om...; faire le pied de grue, staan wachten [op klanten]; faire un pied de nez à qn., een lange neus tegen iemand maken; lever le pied, de hielen lichten, er van doorgaan; mettre pied à terre, afzitten, afstijgen [van het paard]; uitstappen; landen, voet aan wal zetten; ne plus y mettre les pieds, er geen voet meer zetten; mettre les pieds dans le plat, zich ongegeneerd gedragen; een kolossale flater begaan; ne pas mettre les pieds dehors, geen voet buiten de deur zetten; ne pas mettre un pied devant l'autre, geen voet verzetten; perdre pied, geen grond meer voelen, zich niet meer staande kunnen houden; prendre pied, vaste voet krijgen; recevoir un pied de nez, een lange neus krijgen; reprendre pied, weer grond onder zijn voeten krijgen (voelen); sortir les pieds devant, opkrassen [= doodgaan]; tenir pied, stand houden, voet bij stuk houden; tenir pied à, bijhouden; gelijke tred houden met; tenir pied à boule, voet bij stuk houden; tirer pied ou aile de qc., er altijd nog wat van halen; à pied, te voet; pied à pied, voetje voor voetje; voet voor voet; mettre à pied, aan de dijk zetten, de laan uitsturen; vouloir être à cent pieds sous terre, niet weten waar zich te bergen van schaamte, wel door de grond willen zinken; l'arme au pied, met het geweer bij de voet; mesurer au pied de..., afmeten naar; mettre qn. au pied du mur, iemand in ’t nauw drijven, iemand vastzetten; au pied levé, op staande voet, dadelijk, onvoorbereid; au petit pied, zie petit; de pied ferme, flink, dapper; saut de pied ferme, sprong zonder aanloop; de pied en cap, van top tot teen; en pied, ten voeten uit [v. portret]; être en pied, vast aangesteld zijn; haut le pied, snel, in volle vaart; sur pied, op, op de been; te veld staande [gewassen], levend, ongeslacht [vee]; sur un pied d'égalité, op voet van gelijkheid; sur le pied de dix francs par jour, tegen betaling (een loon) van 10 frank per dag; sur le pied de guerre, op voet van oorlog; sur un bon pied, op (een) goede voet; sur un grand pied, op grote voet; mettre sur pied, op de been brengen [leger]; tot stand brengen [overeenkomst]; in elkaar zetten [een werk]; si vous le mettez sur ce pied-là!, als u het zó opvat!; remettre sur pied, weer op de been helpen.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk