hoofd; steven; kaap, voorgebergte; Le Cap, Kaapstad, de Kaapkolonie; Cap de Bonne-Espérance, Kaap de Goede Hoop; îles du Cap Vert, Kaapverdische eilanden; doubler un cap, een kaap omzeilen; avoir doublé
le cap de la cinquantaine, over de vijftig zijn; mettre le cap sur, koers zetten naar, stevenen naar, aanhouden op; cap à cap, onder vier ogen, recht tegenover elkaar.