Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Pas

betekenis & definitie

I. stap, pas, schrede, tred; engte; zeeëngte; bergpas; drempel; voetspoor; pas accéléré, versnelde pas; faux pas, misstap; mauvais pas, moeilijke of gevaarlijke plaats; hachelijke positie; pas redoublé, verdubbelde pas; pas seul, pas seul [bij dansen]; le Pas de Calais, het Nauw van Calais; pas de charge, stormpas; un pas de conduite, een klein loopje om iemand uitgeleide te doen; pas de course, looppas; pas de deux, pas de deux [dans]; pas de l'oie, paradepas; pas de porte, recht op naam en uithangbord; pas de quatre, pas de quatre [dans]; pas de route, 't vrij in het gelid lopen; pas de tir, schietbaan; pas de vis, spoed, gang [van schroef]; aller le pas, stappen; avoir le pas sur qn., de voorrang hebben boven iemand; céder (donner) le pas à qn., iem. laten vóórgaan, iemand de voorrang laten; fig. voor iemand onderdoen, de mindere (minste) zijn; diriger ses pas vers, zijn schreden richten naar; disputer le pas à qn., iem. de voorrang betwisten; doubler le pas, zijn schreden verdubbelen; faire les cent pas, op en neer (heen en weer) lopen, drentelen; faire le premier pas, de eerste stap doen; faire un pas, een stap doen, een schrede zetten; hâter le pas, zijn schreden verhaasten, wat aanstappen; marquer le pas, de pas aangeven (markeren); observer les pas de qn., iemands stappen nagaan; perdre le pas, uit de pas raken; porter ses pas vers, zijn schreden richten naar; prendre le pas sur qn., iemand vóórgaan; iemand inhalen; sauter le pas, de sprong wagen; door de zure appel bijten; het hoekje omgaan; à pas comptés, met afgemeten schreden; à grands pas, met grote passen (stappen); fig. met rasse schreden; à pas lents, langzaam [vooruitgaan]; à pas précipités (pressés), met overhaaste tred; à deux pas (d'ici), een paar schreden hier vandaan; vlak bij; à pas de loup, op de tenen (sluipend), stilletjes; pas à pas, stap voor stap; voetje voor voetje; au pas, stapvoets; in de pas; mesurer au pas, afpassen; mettre au pas, stapvoets laten lopen [paard]; gelijkschakelen [in politiek opzicht]; mettre qn. au pas, iemand op zijn nummer zetten; iem. zijn kunsten af leren; s'attacher aux pas de qn., iem. als zijn schaduw volgen; cela ne se trouve pas dans le pas d'un âne (d'un cheval), dat heb je zo maar niet voor ’t oprapen; dat schudt je zo maar niet uit je mouw; de ce pas, op staande voet; d’un bon pas, flink aanstappend; ne pas le quitter d'un pas, hem op de hielen volgen; dès le premier pas, al dadelijk; sur le pas de sa porte, op de drempel, vóór zijn huis; revenir sur ses pas, op zijn schreden terugkeren; il n'y a que le premier pas qui coûte, alléén de éérste schrede is moeielijk, alle begin is moeielijk.

II. ne... pas, niet.

< >