Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Course

betekenis & definitie

’t lopen, ’t rennen, ’t rijden, loop, ren, rit; ’t jagen [v. wolken]; wedloop, (wed)ren, wedstrijd; reis, tocht; gang, boodschap; beweging; slag; slaglengte; kaapvaart; course plate, wedren op de vlakke baan; course au clocher, wedren over heg en steg, steeple-chase; course à pied, wedloop; course au trot, draverij; course de bague, ringrijderij; course de chevaux, wedren; course de fond, afstandsrit; wedstrijd op de lange baan; course d’obstacles, wedren met hindernissen; course de vitesse, sprintwedstrijd; course sur route, wegwedstrijd; faire la course, ter kaap varen; prendre sa course, een vaart nemen.

< >