Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Oreille

betekenis & definitie

oor; gehoor; oor, hengsel, lus; l’oreille basse, met hangende oren (pootjes); avoir l’oreille délicate, een fijn gehoor hebben; avoir les oreilles délicates, zedig zijn; avoir l’oreille dure, hardhorig zijn; avoir l’oreille juste, een zuiver gehoor hebben; avoir les oreilles rebattues d’une chose, moe zijn van het zaniken van... over iets; voortdurend het gezanik moeten aanhoren over iets; avoir de l’oreille, een goed gehoor hebben; avoir l’oreille de qn., iemands oor hebben; baisser l’oreille, fig. de oren laten hangen: dresser l’oreille, fiq. de oren spitsen; échauffer les oreilles à qn., iemand de oren warm maken; écorcher les oreilles, het oor verscheuren; être tout oreilles, geheel oor zijn; faire la sourde oreille, Oostindisch doof zijn, zich doof houden; fermer l’oreille à, het oor sluiten voor; frapper l’oreille, het oor treffen; frotter les oreilles à qn., iemand om de oren geven; se gratter l’oreille, zich achter de oren krabben; y laisser ses oreilles, er niet zonder kleerscheuren afkomen; ouvrir l’oreille (ses oreilles), zijn oren (goed) openzetten; tirer les oreilles à qn., iemand aan zijn oren trekken; se faire tirer l’oreille, zich lang laten noden; dire (souffler) qc. à l’oreille de qn., iem. iets in het oor fluisteren; parler à l’oreille de qn., met iem. fluisteren; venir aux oreilles de qn., iemand ter ore komen; écouter d e toutes ses oreilles, gehéél oor zijn; n'écouter que d'une oreille, écouter d'une oreille distraite, maar met een half oor luisteren; il n'entend pas de cette oreille-là, hij is doof aan dat oor; être dur d’oreille, hardhorig zijn; jusqu'aux oreilles, tot over de oren; en avoir par-dessus les oreilles, er meer dan genoeg van hebben; sur l’oreille, op één oor.

< >