Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Dire

betekenis & definitie

I. zeggen; opzeggen, voordragen; aankondigen, aanwijzen; vertellen van, bezingen (in verzen); verzoeken, bevelen; c’est beaucoup dire, dat is veel gezegd; cela ne me dit rien, daar voel ik niets voor; dat spreekt niet tot me; c'est tout dire, daarmee is alles gezegd; dire que, en dan te moeten bedenken dat; on dirent que, ’t lijkt alsof; on dirait d'un fou, men zou zeggen, dat hij gek was; qu’est-ce à dire?, qu'est-ce que cela veut dire?, wat betekent dat?; il n'y a pas à dire, het valt niet te ontkennen, er valt niets tegen te zeggen, op af te dingen; veux-tu que je te dise?, wil ik je ’es wat zeggen?; tu peux le dire!, zeg dat wel!; à qui le ditesvous?, dat behoeft u mij niet te zeggen, ik weet er alles van; je ne vous dis que ça, meer behoef ik niet te zeggen; c'est vous dire, daaruit blijkt, ik wil u maar zeggen; vous m'en direz tant, o zo; je ne dis pas, dat kan wel zijn, dat verandert de zaak; nous disons, Monsieur?, wat zal ’t zijn, Mijnheer?; c'est dit, voilà qui est dit, dat is afgesproken; pour ainsi dire, comme qui dirait, om zo te zeggen, als ’t ware; comme dit l'autre, zoals het heet; pour mieux dire, beter nog, liever gezegd; soit dit entre nous, onder ons gezegd; cela va sans dire, dat spreekt vanzelf, dat behoef ik u niet te zeggen; je ne vous le fais pas dire, u erkent het nu zelf; il ne croyait pas si bien dire, hij wist niet, dat hij ’t bij het rechte eind had; bien disant, welsprekend; l'art de bien dire, de welsprekendheid;

II. se dire, tot zich zelf zeggen, bij zich zelf denken; zich noemen, zich uitgeven voor; gezegd worden; cela ne se dit pas, dat zegt men niet; qu'on se le dise!, zeg het voort!;

III. ’t zeggen, uitlating, verklaring; au dire de, volgens, naar ’t zeggen van, naar ’t oordeel van; zie ook: avoir, laisser, mal, mot.

< >