Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 13-07-2022

Mot

betekenis & definitie

woord; woordje, lettertje; gezegde; un mot, deux mots, een paar woordjes; bon mot, geestigheid; mots croisés, kruiswoorden(raadsel); grands mots, hoogdravende woorden; gros mots, scheldwoorden, gemene woorden, vloeken; un petit mot, een woordje (lettertje); le mot de Cambronne = merde; le mot de l’énigme, de oplossing van het raadsel; mot d'ordre, mot de passe, wachtwoord, parool, leus; mot de ralliement, parool, strijdleus; avoir le mot, op de hoogte zijn; avoir le mot pour rire, altijd een grapje bij de hand hebben; je n'ai pas deux mots, ik heb het gezegd en ik blijf erbij; pour dire le mot, ronduit ge zegd; vous dites le dat is de spijker op de kop geslagen; ne dire (souffler) mot, geen woord spreken (zeggen); qui ne dit mot consent, die zwijgt, stemt toe; dire son mot, ook een duit in ’t zakje doen; nous en dirons deux motx demain, daar zullen wij het morgen wel eens over hebben; dire deux mots au pâté, zich te goed doen aan de pastei; donner le mot, het parool geven; se donner le mot, met elkaar afspreken; payer de mots, goede woorden geven, met een kluitje in ’t riet sturen; se payer de mots, zich met woorden paaien; placer son petit mot, ook een woordje zeggen (meespreken); ne répondre mot, geen syllabe antwoorden; à ces mots, bij deze woorden; à mots couverts, in bedekte termen; mot à mot, woord voor woord; woordelijk; au bas mot, op zfjn minst (laagst), minstens; en un mot, in één woord; kortom; en un mot comme en cent, of je er lang over praat of niet; en peu de mots, kort en bondig; mot pour mot, woord voor woord; sans mot dire, zonder een woord te zeggen; zie ook: savoir, trancher.