I. niets; iets; il ne m’est plus rien, hij is niets meer voor mij, hij bestaat niet meer voor mij; il n’en est rien, er is niets van aan; geen sprake van; rien du tout, volstrekt niets; niemendal; Merci, merci! De rien!, geen dank!, ’t is de moeite niet waard; comme si de rien n’était, alsof er niets gebeurd was; homme de rien (du tout), man van niets; en moins de rien, in minder dan geen tijd; eer je het weet; rien de rien, niets, niemendal; en rien, in ’t geheel niet; pour —, voor niets; te geef; n’être pour rien dans, part noch deel hebben aan; il n’est rien moins que sage, hij is allesbehalve verstandig; ook: hij is niets minder dan verstandig, hij is wel heel verstandig; il n’est rien de moins que votre bienfaiteur, ook: il n’est rien moins que votre bienfaiteur, hij is toch niets minder dan uw weldoener, hij is en blijft toch uw weldoener; cette comédie n’est pas rien qu'une farce, is niet enkel een klucht; rien que ça, anders niet(s); rien que là, enkel daar; rien qu’à le voir, als men hem alleen maar ziet;
II. kolossaal; c’est rien beau!, is dat mooi, he!; ce n’est rien gentil, dat is niks aardig; il est rien malin, celui-là, die is verbazend slim;
III. nietigheid, bagatel; kleinigheid; tikje, ietsje; en un rien de temps, in minder dan geen tijd; un(e) rien du tout, iemand van niks.