hof; hofhouding; opwachting; raad, gerechtshof; (binnen)plaats, (voor)plein, erf, speelplaats; haute cour, hooggerechtshof; cour martiale, krijgsraad; cour d'appel, hof van appèl; cour d'assises, rechtbank [voor ernstige misdaden]; cour de cassation, hof van cassatie; cour des comptes, rekenkamer; ami de cour, schijnvriend; homme (gens) de cour, hoveling(en); faire la cour à, ’t hof maken, vrijen; faire sa cour de qc.
à qn., van iets gebruik maken om bij iem. in het gevlij te komen; être bien (mal) en cour, (niet) in de gunst staan; mettre hors de cour, niet ontvankelijk verklaren.