Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Gepubliceerd op 25-05-2022

Appel

betekenis & definitie

roep, geroep, ’t roepen; oproep, inroeping, roepstem; oproeping; beroep; hoger beroep; afroeping [van namen], appèl; signaal, verwijzingsteken; geschal, ’t klappen [tong], ’t stampen [voet]; appel d'air, (lucht)trek; luchtkoker; appel de fonds, verzoek om bijstorting [v. geld]; appel indicatif, draadloze oproep; battre (sonner) l’appel, verzamelen slaan (blazen); faire in appèl gaan; faire l’appel, appèl houden, de namen af roepen; faire appel à, een beroep doen op; sans appel, in hoogste instantie; onherroepelijk; zie ook: nominal.

< >